Op 16 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante [X] tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep door de rechtbank op 4 mei 2021. Opposante had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, gedateerd 1 mei 2020. De rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet binnen de gestelde termijn zou zijn ingediend. Opposante heeft verzet aangetekend, stellende dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar niet aan haar gemachtigde had gestuurd, maar aan haarzelf. Hierdoor zou de termijn voor het indienen van het beroep niet correct zijn berekend.
De rechtbank overweegt dat artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde worden gestuurd indien iemand zich laat vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur van de Belastingdienst de uitspraak op bezwaar niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de eerdere buiten-zittinguitspraak niet terecht was en dat het verzet gegrond is.
De rechtbank heeft besloten het verzet gegrond te verklaren, waardoor de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de zaak wordt hervat. De zaak zal nu alsnog op een zitting worden behandeld. Tevens heeft de rechtbank de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van opposante, vastgesteld op € 374, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.