Op 16 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposant [X], vertegenwoordigd door gemachtigde J.A. Klaver, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 16 april 2020. De rechtbank had eerder op 4 mei 2021 het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet binnen de gestelde termijn zou zijn ingediend. Opposant heeft hiertegen verzet aangetekend, stellende dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar niet aan zijn gemachtigde had gestuurd, maar aan hemzelf. Hierdoor zou de termijn voor het indienen van het beroep niet correct zijn berekend.
De rechtbank overweegt dat artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde worden gestuurd indien iemand zich laat vertegenwoordigen. De gemachtigde van opposant heeft aangegeven dat hij pas op 29 december 2020 kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar, wat betekent dat het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur van de Belastingdienst nog niet in de gelegenheid is gesteld om op deze stellingen te reageren.
Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank besloten het verzet gegrond te verklaren. Dit houdt in dat de eerdere buiten-zitting uitspraak vervalt en het onderzoek in de zaak wordt hervat. De rechtbank heeft tevens de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van de proceskosten van opposant, vastgesteld op € 374. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.