ECLI:NL:RBNHO:2021:7915

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
HAA 21/748 V
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake belastingaanslag

Op 16 september 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposant [X], vertegenwoordigd door gemachtigde J.A. Klaver, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 16 april 2020. De rechtbank had eerder op 4 mei 2021 het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet binnen de gestelde termijn zou zijn ingediend. Opposant heeft hiertegen verzet aangetekend, stellende dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar niet aan zijn gemachtigde had gestuurd, maar aan hemzelf. Hierdoor zou de termijn voor het indienen van het beroep niet correct zijn berekend.

De rechtbank overweegt dat artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde worden gestuurd indien iemand zich laat vertegenwoordigen. De gemachtigde van opposant heeft aangegeven dat hij pas op 29 december 2020 kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar, wat betekent dat het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur van de Belastingdienst nog niet in de gelegenheid is gesteld om op deze stellingen te reageren.

Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank besloten het verzet gegrond te verklaren. Dit houdt in dat de eerdere buiten-zitting uitspraak vervalt en het onderzoek in de zaak wordt hervat. De rechtbank heeft tevens de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van de proceskosten van opposant, vastgesteld op € 374. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/748 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2021 op het verzet van

[X] , te [Z] , opposant

(gemachtigde: J.A. Klaver).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 16 april 2020 van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen.
Bij uitspraak van 4 mei 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De inspecteur van de Belastingdienst heeft bij brief van 22 juli 2021 op het
verzetschrift gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat het beroepschrift niet binnen de beroepstermijn zou zijn ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
3. Opposant voert in verzet aan dat hij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank. Opposant stelt hiertoe dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar aan opposant zelf heeft toegezonden en niet aan zijn gemachtigde. De gemachtigde is rond 29 december 2020 bekend geraakt met de uitspraak op bezwaar. De gemachtigde heeft binnen zes weken, nadat hij kennis heeft genomen van die uitspraak, beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is tijdig ingediend, aldus nog steeds opposant.
4. De verzetrechter overweegt als volgt. Artikel 6:17 van de Awb bepaalt dat indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde zendt.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 16 april 2020. De gemachtigde van opposant stelt dat de inspecteur van de Belastingdienst deze uitspraak ten onrechte niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:17 van de Awb aan hem heeft toegestuurd en dat hij rond 29 december 2020 bekend is geraakt met de uitspraak op bezwaar. De inspecteur van de Belastingdienst is door de rechtbank nog niet in de gelegenheid gesteld om op deze stellingen van opposant te reageren. Gelet hierop kan vooralsnog niet worden vastgesteld wanneer de inspecteur de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt en had de rechtbank het beroep niet vereenvoudigd (buiten zitting) kunnen afdoen.
5. Het verzet dient daarom gegrond te worden verklaard. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De zaak wordt hierna alsnog op een zitting behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6 De rechtbank veroordeelt de inspecteur van de Belastingdienst voor de in verzet gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 748 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt de inspecteur van de Belastingdienst in de kosten van het verzet van opposant tot een bedrag van € 374.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
N. Joacim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.