ECLI:NL:RBNHO:2021:7923

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
C/15/315079 / FA RK 21-1739
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie door stiefouder van minderjarigen in het kader van familierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot stiefouderadoptie. Verzoeker, die sinds 2015 samen met de moeder voor de minderjarigen zorgt, heeft verzocht om de adoptie van drie minderjarigen. De vader van de kinderen heeft in deze procedure niet gereageerd en is niet verschenen, waardoor de rechtbank oordeelt dat hij het verzoek niet tegenspreekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarigen is, aangezien de vader geen rol meer speelt in hun leven en de minderjarigen niets meer van hem te verwachten hebben. De moeder heeft ingestemd met de adoptie, wat ook een vereiste is volgens de wet. De rechtbank heeft de wettelijke voorwaarden voor adoptie beoordeeld en vastgesteld dat aan deze voorwaarden is voldaan. De minderjarigen zijn minderjarig, de moeder stemt in met de adoptie, en de vader heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek tot adoptie toe te wijzen, zodat de minderjarigen in een familierechtelijke betrekking komen te staan tot verzoeker, wat hen meer stabiliteit en zekerheid biedt in hun leven. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een termijn voor hoger beroep vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
stiefouderadoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/315079 / FA RK 21-1739
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 13 september 2021
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M. Kemmers, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
-tegen-
[verweerder],
wonende te [woonplaats] .
strekkende tot de adoptie van
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , hierna mede te noemen
[de minderjarige 1] ;
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna mede te
noemen [de minderjarige 2] ;
- [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna mede te noemen [de minderjarige 3] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[naam moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Kemmers, kantoorhoudende te Hoorn Nh.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Raad.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoeker van 29 maart 2021, ingekomen op
31 maart 2021;
- de aanvullende stukken van de zijde van verzoeker, ingekomen op 23 april 2021 en 27 augustus 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 september 2021 in aanwezigheid van verzoeker en de moeder, bijgestaan door mr. M. Kemmers. Namens de Raad is verschenen mevrouw [naam werknemer] . De vader is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De minderjarigen [1] en [2] zijn, gelet op hun leeftijd, in raadkamer gehoord
.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De moeder en de vader zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] , gehuwd, welk huwelijk op 1 mei 2013 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 17 april 2013 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Gedurende het huwelijk zijn de drie minderjarigen geboren, [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 september 2016 en herstelbeschikking van 30 november 2016 is een zorgregeling vastgesteld alsmede een door de vader aan de moeder te betalen kinderbijdrage van € 59,00 per kind per maand.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 maart 2017 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna de GI), welke ondertoezichtstelling bij beschikking van deze rechtbank van 20 september 2019 niet langer is verlengd.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 april 2017 is de zorgregeling, zoals deze in de beschikking van 30 november 2016 is opgenomen, geschorst, en is de verdere beslissing pro forma aangehouden, in afwachting van berichten van de moeder en de vader en een verslag van de GI omtrent de stand van zaken op dat moment, waarbij het aan de GI is om te beoordelen of, en wanneer, er contact tussen de minderjarigen en hun vader mogelijk is.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 februari 2018 is bepaald dat de zorgregeling op advies en onder regie van de JGB zal plaatsvinden.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 september 2019 is het gezamenlijk gezag van de moeder en de vader over de minderjarigen beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.
2.8.
Verzoeker en de moeder hebben sinds 2014 een relatie. Verzoeker zorgt sinds 2015 samen met de moeder voor de minderjarigen. Sinds 10 januari 2018 staan zij op hetzelfde adres ingeschreven in de basisregistratie personen. Op 15 juni 2018 hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten.

3.Beoordeling

3.1.
Verzoeker heeft verzocht om uit te spreken de adoptie door hem van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , welke adoptie ook wel wordt aangeduid als stiefouderadoptie.
3.2.
Daartoe heeft verzoeker gesteld dat hij sinds 2015 onafgebroken een vader is geweest voor de minderjarigen. Na de echtscheiding van de moeder en de vader in 2013 is het contact tussen de vader en de minderjarigen sinds 5 november 2018 verbroken en hebben zij hem niet meer gezien of gesproken. De moeder is enig kind en haar ouders zijn overleden. Als de moeder iets overkomt kunnen de minderjarigen nergens terecht. Omdat er geen band meer is met hun vader, willen de minderjarigen daar ook niet naartoe. Door adoptie komen de minderjarigen in een familierechtelijke betrekking tot verzoeker te staan en kunnen zij, indien hun moeder iets overkomt, in hun eigen huis blijven, bij hun stiefvader die zij vertrouwen en bij wie zij zich veilig voelen. In de periode dat de minderjarigen onder toezicht hebben gestaan van de GI hebben de vader en de moeder verschillende trajecten doorlopen om de onderlinge communicatie te herstellen en persoonlijke hulp te krijgen. De moeder heeft deze kans aangenomen, maar de vader heeft elke vorm van hulp geweigerd of dwarsgelegen. Er ontstond een patroon waarbij de vader steeds opnieuw het (korte) contact verbrak, zowel met de minderjarigen als met de instanties,
en vaak lange periodes onbereikbaar was. In de procedure waarin de moeder heeft verzocht om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag, is de vader niet verschenen en heeft hij geen verweer gevoerd. Betaling van de kinderbijdrage geschiedt alleen als de moeder het LBIO daartoe inschakelt. Verzoeker acht het aannemelijk dat de vader ook in de toekomst geen rol in het leven van de minderjarigen zal vervullen.
3.3.
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Het verzoek tot adoptie kan ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 228 BW, wordt voldaan.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW, voor zover hier van belang, dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. het kind niet is een kleinkind van een adoptant;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
3.4.
De rechtbank stelt op basis van de stukken en de mondelinge behandeling vast dat aan de meeste voorwaarden als bepaald in artikel 1:227, eerste en tweede lid, BW (en artikel 1:228 BW, eerste lid,) is voldaan. De kinderen zijn minderjarig, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] stemmen in met de adoptie, alle drie de minderjarigen zijn geen kleinkind van verzoeker, die meer dan achttien jaar ouder is dan de minderjarigen. De vader heeft niet langer meer het gezag heeft over de minderjarigen. De moeder, die ouder is dan zestien jaar en belast met het gezag over de minderjarigen, stemt in met het verzoek. Verzoeker verzorgt en voedt de minderjarigen reeds meer dan een jaar samen met de moeder op.
Ten aanzien van de voorwaarde als genoemd onder 1:228, eerste lid, onder d, BW, overweegt de rechtbank als volgt. Deze voorwaarde stelt als voorwaarde voor adoptie dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt. De moeder heeft bij schriftelijke verklaring van
21 april 2021 alsmede opnieuw ter zitting ten overstaan van de rechter, ingestemd met de adoptie van de drie minderjarige kinderen door verzoeker. Hieruit blijkt dat de moeder het verzoek niet tegenspreekt. Ten aanzien van de vader is de rechtbank eveneens van oordeel dat sprake is van een situatie waarin hij het verzoek niet tegenspreekt, nu hij in deze procedure niets van zich heeft laten horen.
3.5.
Vervolgens dient de rechtbank overeenkomstig artikel 1:227 BW te beoordelen of de adoptie van de minderjarigen door verzoeker in hun kennelijk belang is en of op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat de minderjarigen niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten hebben.
3.6.
De rechtbank heeft op grond van de overgelegde stukken, de kindgesprekken en hetgeen ter zitting door en namens verzoeker en de moeder alsmede door de Raad naar voren is gebracht, de overtuiging dat de gevraagde adoptie in het kennelijk belang van de minderjarigen is. De vader heeft niet langer meer een rol van betekenis in het leven van de minderjarigen. De minderjarigen hebben dan ook niets meer van de vader in zijn rol als ouder te verwachten. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben er tegenover de kinderrechter blijk van gegeven te begrijpen wat de rechtsgevolgen zijn van de adoptie, namelijk dat, zoals is bepaald in artikel 1:229 BW, de minderjarigen in een familierechtelijke betrekking komen te staan tot verzoeker en zijn bloedverwanten en dat tegelijkertijd de familierechtelijke betrekking tussen de minderjarigen en hun vader en zijn bloedverwanten ophoudt te bestaan en dat zij een andere geslachtsnaam zullen hebben. Nu ook overigens aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
3.7.
De minderjarigen zijn de eerste kinderen tot wie verzoeker en de moeder samen in familierechtelijke betrekking komen te staan. Verzoeker en de moeder hebben ervoor gekozen dat de minderjarigen de geslachtsnaam
[A]zullen dragen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben tegenover de kinderrechter verklaard dat zij hiermee instemmen.

4.Beslissing

4.1
spreekt uit de adoptie van de minderjarigen van het vrouwelijk geslacht:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
door verzoeker voornoemd;
4.2.
verstaat dat de geslachtsnaam van de minderjarigen zal zijn
[geslachtsnaam A];
4.3
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Stede Broec.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op
13 september 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.