ECLI:NL:RBNHO:2021:7930

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
8270559 \ CV EXPL 20-557
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben vier passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam naar Shanghai met een tussenstop in Frankfurt op 2 augustus 2019. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, die meer dan drie uur duurde, misten zij hun aansluitende vlucht naar Shanghai en arriveerden zij met aanzienlijke vertraging op hun eindbestemming. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging van vluchten.

De vervoerder, Deutsche Lufthansa, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen in verband met het weer. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de compensatieplicht niet van toepassing was.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers op de eerstvolgende beschikbare vlucht waren omgeboekt. De vordering van de passagiers werd afgewezen en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 1 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8270559 \ CV EXPL 20-557
Uitspraakdatum: 1 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) en van Frankfurt naar Shanghai (China) op 2 augustus 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht naar Shanghai gemist en zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Hij heeft daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Voor het kunnen uitvoeren van de vlucht in kwestie is de vlucht Frankfurt – Amsterdam een conditio sine qua non. De twee (rotatie)vluchten zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Een vertraging van de ene vlucht werkt automatisch door naar de volgende vlucht. De vlucht Frankfurt – Amsterdam stond gepland om te vertrekken om 10:40 UTC en om te arriveren om 11:50 UTC. Het toestel kreeg echter reeds twee uur vóór vertrek gewijzigde CTOT’s (Calculated Take Off Time) opgelegd. De “slot history” vermeldt de vertragingscode 84; dat betreft door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen in verband met het weer op de plaats van bestemming. Deze vlucht is uiteindelijk met een vertraging van 52 minuten om 12:42 UTC in Amsterdam aangekomen. De vlucht in kwestie kreeg eveneens te maken met gewijzigde CTOT’s. De vlucht is met een vertraging van 86 minuten om 15:21 UTC in Frankfurt aangekomen. De passagiers hebben de aansluitende vlucht, die om 15:10 UTC is vertrokken, gemist. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats. Hij moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding en kon, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen deze vertraging niet voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn gearriveerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In overweging 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van het luchtverkeerbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.4.
Blijkens het overgelegde ‘Leg Information’ rapport is de vlucht in kwestie door twee vertragingscodes vertraagd uitgevoerd, te weten vertragingscode 93 en vertragingscode 81. Met betrekking tot code 93 (‘AIRCRAFT ROTATION’) heeft de vervoerder toegelicht dat deze vertraging is ontstaan door de gewijzigde CTOT’s die aan het toestel zijn opgelegd voorafgaand aan de vlucht. Anders dan door de passagiers wordt gesteld, heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de luchtverkeersleiding verschillende CTOT’s aan het toestel heeft opgelegd. Ook heeft de vervoerder onderbouwd dat de luchtverkeersleiding deze CTOT’s heeft opgelegd wegens code 84 (‘ATFM due to WEATHER AT DESTINATION’).Voorts betwisten de passagiers dat sprake was van een besluit van de luchtverkeersleiding. Dit standpunt van de passagiers faalt. De vervoerder heeft immers met de overgelegde stukken aangetoond dat hij niet eerder mocht en kon vertrekken dan de laatste opgelegde CTOT voor het toestel. Dit is een restrictie van de luchtverkeersleiding welke specifiek is opgelegd aan het toestel en dit moet door de bemanning van de vlucht worden opgevolgd. De kantonrechter is dan ook met de vervoerder van oordeel dat dit een buitengewone omstandigheid is die doorwerkt op de vlucht in kwestie. Uit de ‘Leg Information’ van de vlucht in kwestie blijkt dat, zoals de vervoerder heeft aangevoerd, de luchtverkeersleiding ook voor deze vlucht verschillende CTOT’s heeft opgelegd. Gelet op hetgeen reeds is geoordeeld over de slotrestricties van de luchtverkeersleiding wordt ook deze vertragingsoorzaak aangemerkt als een omstandigheid waarop de vervoerder geen invloed had kunnen uitoefenen.
5.5.
Voldoende is gebleken dat de langdurige vertraging op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de vluchten Frankfurt – Amsterdam – Frankfurt. De passagiers hebben door de vertraging van deze vluchten de aansluiting naar Shanghai gemist. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij de passagiers naar de eerstvolgende vlucht met plaats heeft omgeboekt en de passagiers hebben dit betwist. Volgens de oorspronkelijke planning zouden de passagiers op 3 augustus 2019 om 08:55 UTC in Shanghai aankomen. De passagiers stellen bij repliek dat zij met de alternatieve vlucht op 3 augustus 2019 om 14:18 UTC in Shanghai zijn aangekomen en dat de vervoerder de passagiers geen redelijk alternatief heeft aangeboden. De vervoerder voert aan dat hij de passagiers naar het eerst mogelijke alternatief, waarop plaats beschikbaar was, heeft omgeboekt. De kantonrechter merkt op dat de luchtvaartmaatschappij niet onder alle omstandigheden kan volstaan met het aanbieden van de eerstvolgende vlucht die door de vervoerder zelf of een dochtermaatschappij wordt uitgevoerd. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit in beginsel geen redelijke maatregel, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. In het onderhavige geval zijn de passagiers echter nog dezelfde dag aangekomen op de eindbestemming als oorspronkelijk gepland. Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat de vervoerder, door de passagiers om te boeken naar de eerstvolgende vlucht van de vervoerder zelf, geen redelijk alternatief heeft aangeboden. Voorts valt niet in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagiers worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 436,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter