ECLI:NL:RBNHO:2021:7938

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
8394372 CV EXPL 20-2622
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor een vluchtvertraging van meer dan drie uur. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Thessaloniki naar Amsterdam op 5 april 2018. De vlucht liep vertraging op door technische problemen met de voorafgaande vlucht en door slotberichten van de luchtverkeersleiding. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 5.200,00, plus buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de passagiers niet tijdig bij de incheckbalie waren verschenen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging volledig te wijten was aan buitengewone omstandigheden. De kantonrechter verklaarde passagier [passagier sub 11] ontvankelijk in haar vordering, maar wees de vordering van de passagiers af omdat de totale vertraging van 3 uur en 10 minuten niet volledig aan de vervoerder kon worden toegerekend. De proceskosten werden aan de passagiers opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8394372 CV EXPL 20-2622
Uitspraakdatum: 8 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]allen wonende te [woonplaats]

5. [passagier sub 5]

wonende te [woonplaats]

6. [passagier sub 6]

7. [passagier sub 7]

beiden wonende te [woonplaats] (Griekenland)

8. [passagier sub 8]

wonende te [woonplaats]

9. [passagier sub 9]

10. [passagier sub 10]beiden wonende te [woonplaats] (Griekenland)

11. [passagier sub 11]

wonende te [woonplaats]
12. [passagier sub 12]wonende te [woonplaats]
13. [passagier sub 13]
wonende te [woonplaats] (Griekenland)
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 30 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Op 21 april 2021 is een tussenvonnis gewezen en is een comparitie van partijen bepaald.
1.3.
Zowel de vervoerder als de passagiers hebben op 2 augustus 2021 aanvullende producties in het geding gebracht.
1.4.
Op 12 augustus 2021 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden en hebben partijen hun standpunten aan de hand van pleitnotities toegelicht, waarna vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Thessaloniki (Griekenland) naar Amsterdam op 5 april 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 5.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018, althans vanaf datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00 dan wel € 768,35 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2018 dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagiers te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder voert primair aan dat de vordering van passagier sub 11 (hierna: [passagier sub 11]) afgewezen dient te worden omdat [passagier sub 11] niet heeft aangetoond dat zij over een boekingsbevestiging of boardingspas beschikte. Het overgelegde document van de Vakantie Discounter is niet voldoende. Aldus kan niet worden gecontroleerd dat [passagier sub 11] een bevestigde boeking had en of [passagier sub 11] zich (tijdig) bij de incheckbalie heeft gemeld voor de vlucht.
4.2.
Voorts voert de vervoerder aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, artikel 5 lid 3 van de Verordening. De voorafgaande vlucht werd door technische redenen vertraagd uitgevoerd en kwam later dan gepland binnen op de luchthaven van Thessaloniki, waardoor de vlucht ook niet op tijd kon vertrekken richting Amsterdam. De vervoerder heeft een nieuwe EOBT aangevraagd en verkregen voor 13:35 uur UTC. De vervoerder stond gereed voor vertrek, maar kreeg vervolgens slotberichten opgelegd door de luchtverkeersleiding. Ten aanzien van het opleggen van de slotberichten door de luchtverkeersleiding doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden. Het opleggen van een latere “slot”-tijd is volgens de vervoerder een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd. De vervoerder had hier geen invloed op en was genoodzaakt om de vlucht met nog meer vertraging uit te voeren.
4.3.
Daarnaast betwist de vervoerder buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Ten aanzien van het door de vervoerder primair gevoerde verweer overweegt de kantonrechter het volgende. Artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening bepaalt dat voor toepassing van de Verordening vereist is dat de passagier een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie heeft en zich - behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 - (tijdig) bij de incheckbalie meldt. De bewijslast ter zake hiervan rust op de passagier. [passagier sub 11] heeft in de onderhavige procedure een ‘Vliegticket’ overgelegd als productie 1 bij conclusie van repliek waarop onder andere het vluchtnummer, de vluchtdatum, de vluchttijden en de vertrekplaats en de aankomstplaats vermeld zijn. In artikel 2 sub g van de Verordening wordt onder een boeking verstaan: “het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator.” De kantonrechter overweegt dat in de ‘Vliegticket’ reserveringsnummer [reserveringsnummer] en boekingsnummer [boekingsnummer] is opgenomen. Daarnaast heeft [passagier sub 11] in productie 2 van de conclusie van repliek een bericht overgelegd waaruit blijkt dat zij de mogelijkheid kreeg van de vervoerder om extra ruimbagage bij te boeken. In het onderhavige geval acht de kantonrechter dit voldoende om aan te nemen dat een ticket is uitgeschreven en dat de boeking is aanvaard door de vervoerder. Hiermee is voldaan aan het eerste vereiste van artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening.
5.3.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat [passagier sub 11] zich niet (tijdig) bij de incheckbalie heeft gemeld voor de vlucht en daarmee niet heeft voldaan aan het tweede vereiste van artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening. Reeds is vast komen te staan dat [passagier sub 11] beschikt over een bevestigde boeking voor de vlucht. Ingevolge ECLI:EU:C:2019:902, zaak C756/18 van 24 oktober 2019 dient artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening zo gelezen te worden dat ‘aan passagiers van een vlucht met drie uur of meer vertraging bij aankomst die over een bevestigde boeking voor die vlucht beschikken, de compensatie uit hoofde van die verordening niet mag worden geweigerd louter op grond dat zij in het kader van hun vordering tot compensatie niet hebben aangetoond, met name door middel van de instapkaart, dat zij voor de betrokken vlucht aanwezig waren bij de incheckbalie, tenzij wordt aangetoond dat deze passagiers niet met de vertraagde vlucht in kwestie zijn vervoerd, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.’. In het onderhavige geval lag het op de weg van de vervoerder om aan te tonen dat [passagier sub 11], nu dat zij over een bevestigde boeking beschikt, niet door de vervoerder met de vlucht is vervoerd. De vervoerder heeft in dit verband geen stukken overgelegd waar dit uit kan blijken zodat voldoende aannemelijk is geworden dat [passagier sub 11] wel met de vlucht is vervoerd en zich aldus (tijdig) bij de incheckbalie heeft gemeld. Hiermee is tevens voldaan aan het tweede vereiste van artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening. Het voorgaande brengt mede dat [passagier sub 11] ontvankelijk verklaard zal worden in haar vordering.
5.4.
Vast is komen te staan dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn gearriveerd op hun eindbestemming te Amsterdam, zodat in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening). Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
5.5.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In punt 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.
5.6.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.7.
De vervoerder voert in dit verband aan dat de vertraging is veroorzaakt door omstandigheden gedurende de voorafgaande vlucht en gedurende de vlucht zelf. De vlucht stond gepland te vertrekken uit Thessaloniki op 5 april 2018 om 11:15 uur UTC en zou volgens planning aankomen in Amsterdam om 14:20 uur UTC. Volgens de vervoerder werd de voorafgaande vlucht door technische redenen vertraagd uitgevoerd, zo blijkt uit het ‘Maintenance Report’ (productie 2 conclusie van antwoord) van het toestel waarmee de voorafgaande vlucht en de vlucht zijn uitgevoerd (hierna: het toestel). Het technisch mankement van het toestel gedurende de voorafgaande vlucht heeft geleid tot een vertraging van 2 uur en 20 minuten, zo blijkt uit het ‘Management Report’ van het OCC (productie 3 conclusie van antwoord), aldus de vervoerder. De vervoerder voert aan dat hij door de ontstane vertraging gedurende de voorafgaande vlucht, bij de luchtverkeersleiding een latere vertrektijd heeft moeten aanvragen van 13:35 uur UTC in plaats van de oorspronkelijke vertrektijd van 11:15 uur UTC. Immers, de vlucht kon pas worden uitgevoerd na binnenkomst van het toestel. De verkregen vertrektijd van 13:35 uur UTC werd echter weer gewijzigd door de luchtverkeersleiding en er werd een nieuwe vertrektijd opgelegd van 14:50 uur UTC wegens code WA 84. Laatstgenoemde vertrektijd is tweemaal gewijzigd door de luchtverkeersleiding en de vervoerder heeft de vlucht uiteindelijk pas om 14:42 uur UTC kunnen uitvoeren. De vertraging van de vlucht van meer dan drie uur is volgens de vervoerder gelegen in de slotberichten die de vervoerder kreeg opgelegd door de luchtverkeersleiding (productie 4 conclusie van antwoord). De vlucht stond immers gereed voor vertrek om 13:35 uur UTC, op dat moment met 2 uur en 20 minuten vertraging, aldus minder dan 3 uur vertraging.
5.8.
De vervoerder doet enkel een beroep op buitengewone omstandigheden ten aanzien van de vertraging die is ontstaan als gevolg van de door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden wegens code WA 84. Deze code staat voor ‘ATFM due to WEATHER AT DESTINATION’. De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere CTOT’s aan het toestel heeft opgelegd. Niet is gebleken dat de CTOT’s door toedoen van de vervoerder zijn opgelegd. Wanneer een toestel een CTOT krijgt opgelegd, heeft het toestel niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn in dit geval de opgelegde CTOT’s aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
5.9.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht.
5.10.
De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder onvoldoende reservetijd in acht heeft genomen tussen de voorafgaande vlucht en de vlucht. Volgens de passagiers heeft de vervoerder een standaard omdraaitijd van 45 minuten gehanteerd. Volgens de passagiers is dat onvoldoende om een vertraging van voorafgaande vluchten, al dan niet veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, op te vangen. De vervoerder heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat het aanhouden van een langere omdraaitijd de vertraging van de vlucht niet had kunnen voorkomen. Het toestel heeft meerdere CTOT’s opgelegd gekregen, waardoor het toestel niet mocht vertrekken. Dit was niet anders geweest, indien de vervoerder een langere omdraaitijd had aangehouden. Daarnaast stellen de passagiers dat de vervoerder de EOBT eerder dan 12:06 uur UTC had moeten aanvragen zodat hij niet achteraan in de rij hoefde aan te sluiten. De kantonrechter volgt de passagiers daarin niet. De vervoerder kreeg van de luchtverkeersleiding om 12:06 uur UTC een nieuwe vertrektijd opgelegd van 14:50 uur UTC. De vervoerder had echter al om 10:26 uur UTC (vlak na het vertrek van de door technische redenen vertraagde voorafgaande vlucht om 10:08 uur UTC) de nieuwe EOBT aangevraagd vanwege het te verwachten laat binnenkomen van de voorafgaande vlucht en kreeg in eerste instantie toestemming om de vlucht te laten vertrekken om 13:35 uur UTC. Dat blijkt ook uit het gewijzigde vliegplan (productie 12, regel 4 conclusie van dupliek).
5.11.
De vervoerder heeft vervolgens herhaaldelijk om een eerdere vertrektijd gevraagd en uiteindelijk is een vertrektijd van 14:49 uur UTC uur toegekend. De vlucht is om 14:42 uur UTC uitgevoerd. De passagiers hebben dit niet betwist. De vervoerder heeft door het herhaaldelijk verzoeken om een nieuwe vetrektijd de vertrekvertraging weliswaar minimaal weten te beperken, maar in de gegeven situatie kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken.
5.12.
De totale aankomstvertraging bedroeg 3 uur en 10 minuten. De vertraging vanwege de slotberichten van de luchtverkeersleiding bedroeg 1 uur en 20 minuten. Dat is de tijd die zat tussen de verzochte slottijd (EOBT van 13:35 uur UTC) en de laatst verkregen slottijd (NEW CTOT van 14:49 uur UTC). De overige vertraging bedroeg 2 uur en 20 minuten. Dat is de vertraging die is ontstaan door de late binnenkomst van de voorafgaande vlucht wegens het technisch mankement. Bij een vertraging die niet alleen is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden maar ook door andere omstandigheden, dient de vertraging die valt toe te rekenen aan buitengewone omstandigheden te worden afgetrokken van de totale duur van de aankomstvertraging van de betrokken vlucht (zie de uitspraak van het Hof van Justitie van 4 mei 2017 inzake Peŝková, ECLI:EU:C:2017:342). De kantonrechter stelt dan ook vast dat van de totale vertraging van 3 uur en 10 minuten er slechts 1 uur en 20 minuten te wijten zijn aan een buitengewone omstandigheid. Na aftrek resteert een vertraging van minder dan drie uur. De vordering van de passagiers dient daarom te worden afgewezen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.
5.14.
De gevorderde nakosten komen eveneens voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, en worden overeenkomstig de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren en Kantonsectoren begroot op een half salarispunt conform het gebruikelijke liquidatietarief voor proceskosten tot een maximum van € 124,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart passagier [passagier sub 11] ontvankelijk in haar vordering;
6.2.
wijst de vordering van de passagiers af;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 933,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.4.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 124,00 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.5.
verklaart dit vonnis, ten aanzien van de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter