ECLI:NL:RBNHO:2021:7999

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
8707794 \ CV EXPL 20-6889
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en toepassing van Europese regelgeving

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en British Airways PLC. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Londen, die op 27 juli 2018 gepland stond. Door een vertraging van de vlucht, die uiteindelijk 49 uur later aankwam dan oorspronkelijk gepland, vorderde de passagier compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, British Airways, voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een noodsituatie op London Gatwick, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de passagier tijdig naar zijn eindbestemming te vervoeren. De kantonrechter wees de vordering van de passagier tot betaling van € 600,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente en bijkomende kosten. De proceskosten werden ook toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg. Het vonnis benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om passagiers tijdig te informeren en te compenseren bij vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8707794 \ CV EXPL 20-6889
Uitspraakdatum: 15 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. R. Bos
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways PLC
gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 24 juli 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft zich bij akte uitgelaten over de producties bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar London Gatwick Airport, met vluchtnummer BA2763, op 27 juli 2018 en aansluitend van London Gatwick naar Doha Airport (Qatar). De geplande aankomsttijd te Doha was op 28 juli 2018 om 06:50 uur.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Londen (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De geplande vertrektijd van de vlucht was 27 juli 2018 om 17:15 UTC en uiteindelijk vertrokken op 28 juli 2018 om 13:47 UTC.
2.3.
De passagier is omgeboekt naar vervangende vluchten, waarmee hij 49 uur later dan oorspronkelijk gepland op de eindbestemming is gearriveerd.
2.4.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder voert aan dat de vertraging van de vlucht is ontstaan vanwege buitengewone omstandigheden, te weten een noodsituatie op London Gatwick en daardoor ingestelde beperkingen van het luchtverkeersbeheer die in feite een gedeeltelijke sluiting van de luchthaven behelsden. De voorafgaande vlucht BA2762 van London Gatwick naar Amsterdam zou om 15:10 uur UTC worden uitgevoerd. Om 13:40 uur UTC ontstond echter bij een toestel van Virgin een ‘hydraulics failure”, waarna het toestel moest terugkeren naar London Gatwick. Vervolgens werd om 14:38 uur UTC een noodsituatie ingesteld; waarna de startbaan tot in ieder geval 15:24 uur UTC werd geblokkeerd. Daarna gold tussen 14:45 uur UTC en 03:00 uur UTC een beperking van het aantal vluchtbewegingen. Bovendien waren er onweerswolken en is het om 15:50 uur UTC daadwerkelijk gaan onweren in de nabijheid van de luchthaven. Vanwege een samenloop tussen de noodsituatie, de sluiting van de startbaan en de weersomstandigheden liep vlucht BA2762 een dusdanig vertraging op dat het toestel uiteindelijk pas om 20:03 uur UTC in Amsterdam aankwam. Door deze vertraging liep de bemanning uit de uren. De vervoerder had geen reservebemanning op Amsterdam beschikbaar waardoor de vlucht pas de volgende dag kon worden uitgevoerd, aldus de vervoerder.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op zijn eindbestemming te Doha, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders wanneer de vervoerder kan aantonen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, die zij ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet had kunnen voorkomen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
De passagier heeft zich op het standpunt gesteld dat de vlucht is geannuleerd. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd en niet is geannuleerd. Echter, wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de passagier zo spoedig mogelijk naar zijn eindbestemming te vervoeren.
5.4.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt, dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Niet betwist is dat de passagier is omgeboekt naar door de vervoerder zelf uitgevoerde vervangende vluchten, met vluchtnummers BA441 en BA7002, waarmee de passagier 49 uur later dan oorspronkelijk gepland op de eindbestemming is aangekomen. Het had dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen dat er geen enkele andere - redelijke - eerdere mogelijkheid was om de passagier naar de eindbestemming te vervoeren.
5.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagier te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 600,00 zal dan ook worden toegewezen.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering niet betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Waarom inzage in het handelsregister van de Kamer van Koophandel benodigd zou zijn geweest voor het uitbrengen van het exploot, valt echter niet in te zien. De passagier heeft geen KvK-uittreksel overgelegd. De kosten voor de uitgebrachte dagvaarding zullen daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 103,02.
5.9.
De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 690,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 28 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,02;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 248,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter