ECLI:NL:RBNHO:2021:8051

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2635
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak

Op 13 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.B.A. Willering, had een verzoek ingediend tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door R. Roos. Het verzoek volgde op een besluit van 20 november 2020, waarin verzoekster geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) werd toegekend, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit werd in een later besluit van 27 mei 2021 bevestigd, waarbij het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 13 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) 'onverwijlde spoed' vereist is. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen acute financiële noodsituatie heeft, aangezien zij toeslagen ontvangt en ondersteuning van haar familie krijgt. Hierdoor is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2635
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

In het besluit van 20 november 2020 (primaire besluit) heeft verweerder geweigerd verzoekster met ingang van 14 december 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
In het besluit van 27 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 juli 2021 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
Er is in het geval van verzoekster geen sprake van een acute financiële noodsituatie. Ter zitting heeft gemachtigde van verzoekster verklaard dat zij toeslagen ontvangt en dat zij door haar familie wordt ondersteund. Een precies inzicht in de financiële situatie van verzoekster ontbreekt, maar wel staat vast dat zij geen betalingsachterstanden heeft.
De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021 door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.