Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: R. Roos).
Rechtbank Noord-Holland
Op 13 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.B.A. Willering, had een verzoek ingediend tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door R. Roos. Het verzoek volgde op een besluit van 20 november 2020, waarin verzoekster geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) werd toegekend, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit werd in een later besluit van 27 mei 2021 bevestigd, waarbij het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 13 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) 'onverwijlde spoed' vereist is. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen acute financiële noodsituatie heeft, aangezien zij toeslagen ontvangt en ondersteuning van haar familie krijgt. Hierdoor is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.