Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[naam vennootschap 1]
[naam vennootschap 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
I [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 29.537,82 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de verschuldigde huurtermijnen, respectievelijk vanaf 1 juni, 1 juli en 1 augustus 2021, tot de dag van algehele voldoening;
II [gedaagde] veroordeelt de volledige betalingsverplichting uit de huurovereenkomst telkens uiterlijk op de eerste van de maand van de periode waarop de betaling betrekking heeft door betaling van dit bedrag door storting dan wel overschrijving op de door [eiseres] opgegeven bankrekening;
III [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 900,00 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 1 juni, 1 juli en 1 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
IV [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 4.430,67, althans € 1.070,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
V [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van € 3.601,22 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening;
VI [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van € 14.228,39 aan reële proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum vonnis tot de dag van algehele voldoening.
4.Het verweer en de tegenvordering
[gedaagde] heeft aan [eiseres] voorgesteld om de huurbetalingen te voldoen op de derdengeldrekening van haar advocaat, maar dat is door [eiseres] , althans haar advocaat, geweigerd. Ook heeft [eiseres] niet ingestemd met het voorstel van [gedaagde] , houdende dat [eiseres] de verschuldigde huurtermijnen verrekent met de betaalde waarborgsom. Er is geen sprake van betalingsonmacht.
I de conservatoire (derden)beslagen die door [eiseres] ten laste van [gedaagde] zijn gelegd onder de ABN AMRO BANK NV (twee maal) en onder [onderhuurder] bij vonnis op te heffen c.q. het bedrag waarvoor verlof werd verleend te herbegroten;
II [eiseres] te veroordelen om te gehengen en gedogen dat [gedaagde] de Officier van Justitie schriftelijk verzoekt of het haar vrijstaat om tot de dor [eiseres] verlangde betalingen over te gaan:
III [eiseres] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder een bedrag aan salaris voor de advocaat van [gedaagde] gelijk aan vijf maal het toepasselijke liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vonnis, alsmede veroordeling van [eiseres] in de nakosten.
5.De beoordeling
Bij de beoordeling in kort geding geldt dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk moeten zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Dat nu acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk. Op dit moment is onvoldoende duidelijk wat de gevolgen zullen zijn voor [gedaagde] als zij, wetend van dit beslag en vermoedend dat de Officier van Justitie als hij/zij daarvan weet zou hebben ook beslag op de huurpenningen zou leggen, de huurbetalingen blijft verrichten aan een derde partij zoals door [eiseres] aangewezen. [eiseres] heeft het recht geen informatie te geven waarvan zij vindt dat die van geen belang is voor [gedaagde] , maar gelet op het hoge bedrag waarop de strafvordering is begroot en het doel van het beslag, komen de gevolgen, die [gedaagde] aan voormelde onduidelijkheid voorshands niet ten onrechte verbindt, voor rekening van [eiseres] .
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij recht heeft op een integrale proceskostenveroordeling die zij beperkt tot vijf maal het toepasselijke liquidatietarief, omdat [eiseres] met het instellen van deze vordering en de gelegde beslagen misbruik maakt van procesrecht. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad van de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat een veroordeling tot betaling van de werkelijk door de wederpartij gemaakte proceskosten uitsluitend kan worden uitgesproken in geval van bijzondere omstandigheden. Daarvan is sprake als een evident ongegronde vordering is ingesteld of een evident ongegrond verweer is gevoerd, te weten een vordering of verweer gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de betreffende procespartij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan die partij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. In de onderhavige zaak is naar het oordeel van de kantonrechter door [eiseres] geen evident ongegronde vordering ingesteld. Indien [gedaagde] voorts van mening is dat de door [eiseres] gelegde beslagen onrechtmatig zijn, dan kan zij op die grondslag een schadevergoedingsvordering indienen. Die schadevergoeding moet worden berekend door met elkaar te vergelijken de situatie waarin de beslagene als gevolg van de beslaglegging daadwerkelijk verkeert en de situatie waarin hij zou hebben verkeerd als het beslag niet was gelegd en gehandhaafd. Het verhogen van het liquidatietarief kan niet als een dergelijke vordering worden beschouwd. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op 1 punt salaris (€ 498,00).
Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.