ECLI:NL:RBNHO:2021:8097

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
9328397
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil in kort geding met betrekking tot betalingsverplichtingen en strafvorderlijk beslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseres, een verhuurder, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde, een huurder, wegens het niet betalen van huurtermijnen. De eiseres vorderde betaling van achterstallige huur en bijkomende kosten, terwijl de gedaagde aanvoerde dat het onduidelijk was of zij de huur kon blijven betalen gezien het strafvorderlijk beslag dat op het onroerend goed van de eiseres was gelegd. De gedaagde stelde dat zij niet zonder risico kon betalen aan de door de eiseres aangewezen rekening, omdat dit mogelijk zou leiden tot complicaties met het Openbaar Ministerie. De kantonrechter oordeelde dat de spoedeisendheid van de vordering beperkt was, gezien de huurovereenkomst per 1 oktober 2021 zou eindigen en dat er onvoldoende duidelijkheid was over de gevolgen van het strafvorderlijk beslag. De vordering van de eiseres werd afgewezen, omdat het restitutierisico te groot was. De gedaagde had ook een tegenvordering ingesteld om de conservatoire beslagen op te heffen, maar deze werd eveneens afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde, omdat de eiseres ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9328397 \ VV EXPL 21-104
Uitspraakdatum: 13 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap
[naam vennootschap 1]
statutair gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. C.C. van Meurs-Janssens
tegen
de besloten vennootschap
[naam vennootschap 2]
statutair gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. G. van der Spek

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 20 augustus 2021 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2021. Op deze zitting heeft [gedaagde] een tegenvordering ingediend. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brieven van nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn met ingang van 1 januari 2018 een schriftelijke huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot de bedrijfsruimte (restaurant en terras) gelegen aan [adres] . De algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, model ROZ 2012 (hierna: de algemene bepalingen), maken deel van uit de huurovereenkomst.
2.2.
De actuele huurprijs bedraagt € 8.137,14 inclusief voorschot servicekosten en exclusief btw. In artikel 4.10 van de overeenkomst is bepaald dat de periodieke betalingen (huur en voorschot servicekosten) maandelijks bij vooruitbetaling uiterlijk op de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft moeten zijn voldaan. In artikel 7 is de hoogte van de verschuldigde waarborgsom vastgesteld op € 27.733,20. [gedaagde] heeft deze waarborgsom aan [eiseres] betaald.
2.3.
Artikel 14.13 heeft betrekking op de onderverhuur van het gehuurde. In dit artikel is bepaald dat [gedaagde] onder de in dit artikel genoemde voorwaarden is gerechtigd het gehuurde onder te verhuren aan aan haar gelieerde ondernemingen en franchisenemers van [onderneming 1] , [onderneming 2] en [onderneming 3] . Thans is [onderhuurder] , h.o.d.n. [onderneming 1] (hierna: [onderhuurder] ), de onderhuurder.
2.4.
In artikel 25 lid 1 van de algemene bepalingen staat dat de betaling van de verschuldigde huurprijs uiterlijk op de vervaldatum zonder enige opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering die de huurder op de verhuurder meent te hebben moet worden voldaan op een door verhuurder op te geven rekening.
2.5.
Op 30 april 2021 zijn [eiseres] , verhuurder, [gedaagde] , huurder, [onderhuurder] , onderhuurder, de besloten vennootschap [onderneming 1] , h.o.d.n. [onderneming 1] , franchisegever en de besloten vennootschap [koper] koper, een overkoepelende overeenkomst aangegaan met betrekking tot de verkoop en beëindiging van de (onder)huur van het gehuurde. Kort gezegd en voor zover van belang zijn verhuurder en huurder en onderhuurder overeengekomen dat de in rechtsoverweging (r.o.) 2.1. bedoelde huurovereenkomst eindigt per 1 oktober 2021 met wederzijdse instemming. Daarnaast is in de overeenkomst bepaald dat bij de oplevering [eiseres] aan [gedaagde] de betaalde borg van € 27.733,20 zal restitueren en [gedaagde] op haar beurt dit bedrag aan haar onderhuurder restitueert.
2.6.
Op 9 april 2021 is door het Openbaar Ministerie klassiek beslag als bedoeld in artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv.) gelegd op diverse onroerende zaken waarvan [eiseres] eigenaar is, waaronder het gehuurde. Dit beslag volgde op een conservatoir beslag ex artikel 103 Sv. door het Openbaar Ministerie d.d. 11 december 2019 op dezelfde zaken, tot zekerheid en verhaal van een vordering op [eiseres] , voorlopig begroot op € 11.680.000,00.
2.7.
Omdat vanaf 1 juni 2021 door [gedaagde] de huur niet is betaald op de door [eiseres] aangewezen rekening heeft [eiseres] op 28 juli en 27 augustus 2021 conservatoir beslag gelegd op twee ABN AMRO BANK NV-rekeningen van [gedaagde] en op 28 juli 2021 ook derdenbeslag onder [onderhuurder] , de onderhuurder van [gedaagde] .

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening, na vermeerdering van eis:
I [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 29.537,82 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de verschuldigde huurtermijnen, respectievelijk vanaf 1 juni, 1 juli en 1 augustus 2021, tot de dag van algehele voldoening;
II [gedaagde] veroordeelt de volledige betalingsverplichting uit de huurovereenkomst telkens uiterlijk op de eerste van de maand van de periode waarop de betaling betrekking heeft door betaling van dit bedrag door storting dan wel overschrijving op de door [eiseres] opgegeven bankrekening;
III [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 900,00 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 1 juni, 1 juli en 1 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
IV [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 4.430,67, althans € 1.070,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
V [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van € 3.601,22 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening;
VI [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van € 14.228,39 aan reële proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum vonnis tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] vanaf 1 juni 2021 weigert de huur op de in de huurovereenkomst voorgeschreven wijze te voldoen.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat in verband met het op het gehuurde gelegde strafvorderlijk beslag onduidelijk is of zij de huur op de door [eiseres] vermelde rekening van de besloten vennootschap [derde partij] , een derde partij aan wie [eiseres] het volledige vastgoedmanagement en beheer van haar vastgoedportefeuille heeft uitbesteed, kan blijven voldoen zonder het risico te lopen aan witwassen mee werken. Gezien haar activiteiten is het concern waarvan [gedaagde] deel uitmaakt regelmatig onderwerp van Bibob-onderzoeken en het concern wil haar bankrelaties (waarvan een arrangement voor financiering van nieuwe franchise-ondernemingen) op geen enkele manier in gevaar brengen. Vast staat dat het OM geen beslag heeft gelegd op de huurpenningen (er is door het openbaar ministerie geen derdenbeslag onder [gedaagde] gelegd met dit doel), maar [gedaagde] wil van het OM weten of zij de betalingen aan [derde partij] ongestraft kan voortzetten. [gedaagde] gaat er bij gebrek aan informatie – die [eiseres] weigert te geven- vanuit dat het gehuurde deel uitmaakt van crimineel vermogen van [eiseres] .
[gedaagde] heeft aan [eiseres] voorgesteld om de huurbetalingen te voldoen op de derdengeldrekening van haar advocaat, maar dat is door [eiseres] , althans haar advocaat, geweigerd. Ook heeft [eiseres] niet ingestemd met het voorstel van [gedaagde] , houdende dat [eiseres] de verschuldigde huurtermijnen verrekent met de betaalde waarborgsom. Er is geen sprake van betalingsonmacht.
4.2.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening:
I de conservatoire (derden)beslagen die door [eiseres] ten laste van [gedaagde] zijn gelegd onder de ABN AMRO BANK NV (twee maal) en onder [onderhuurder] bij vonnis op te heffen c.q. het bedrag waarvoor verlof werd verleend te herbegroten;
II [eiseres] te veroordelen om te gehengen en gedogen dat [gedaagde] de Officier van Justitie schriftelijk verzoekt of het haar vrijstaat om tot de dor [eiseres] verlangde betalingen over te gaan:
III [eiseres] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder een bedrag aan salaris voor de advocaat van [gedaagde] gelijk aan vijf maal het toepasselijke liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vonnis, alsmede veroordeling van [eiseres] in de nakosten.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of a) een onmiddellijke voorziening vereist is, of b) de vordering voldoende aannemelijk is en of c) een restitutierisico bestaat.
5.2.
De kantonrechter acht de spoedeisendheid van de vordering beperkt. Het gaat hier om een beperkt aantal huurtermijnen (hooguit vier maanden), waarvan op het moment van dagvaarden alleen nog de laatste was verschuldigd. Per 1 oktober 2021 loopt de huurovereenkomst immers af. [eiseres] stelt met betrekking tot de spoedeisendheid slechts dat zij in liquiditeitsproblemen zal komen te verkeren als een bodemprocedure moet worden afgewacht en heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat aan de spoedeisendheid van de vordering minder strenge eisen dienen worden gesteld naarmate de vordering meer aannemelijk is. In het onderhavige geval staat vast dat de huur is verschuldigd; de vordering wordt door [gedaagde] ook niet betwist, aldus [eiseres] . Maar naar het oordeel van de kantonrechter betekent ‘minder strenge eisen’ niet zonder meer dat volstaan kan worden met de summiere en algemene stelling dat een eiseres in kort geding ‘in liquiditeitsproblemen zal komen te verkeren’. Daaruit spreekt maar in beperkte mate de urgentie van de gevraagde voorlopige voorziening, ook indien toewijzing van de vordering in een bodemprocedure zeer aannemelijk zou zijn.
5.3.
In de huurovereenkomst is bepaald dat opschorting, korting, aftrek en verrekening van de huurprijs niet is toegestaan. De vraag is dus of de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] onverkort aan haar huurbetalingsverplichting moet voldoen, gelet op de strafvorderlijke beslagsituatie waarin [eiseres] verkeert, met andere woorden: staat dit beslag in de weg aan een geslaagd beroep van [eiseres] op artikel 25 lid 1 van de algemene bepalingen.
Bij de beoordeling in kort geding geldt dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk moeten zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.4.
Onder [eiseres] is strafvorderlijk beslag gelegd tot een bedrag van € 11.680.000,00. Het doel van dit beslag is, conform het bepaalde in artikel 94 Sv.: ‘ter waarheidsvinding en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of ter verbeurdverklaring en/of onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen goed.’. [gedaagde] is van mening dat, gelet op dit strafvorderlijk beslag onder [eiseres] waarmee [gedaagde] bekend is en de gevolgen die dat voor de betalingen door [gedaagde] via [derde partij] aan [eiseres] kan hebben, van haar niet zonder meer kan worden gevergd de verschuldigde betaling op de door [eiseres] aangewezen rekening te storten. Zij is echter wel bereid te betalen als (1) meer duidelijkheid bestaat over de strafvorderlijke situatie waarin [eiseres] zich verkeert en over haar eigen positie als betalend huurder daarin. Zij heeft [eiseres] daarom verzocht om een schriftelijke toezegging van de Officier van Justitie dat zij de huur kan blijven voldoen op de door [eiseres] aangegeven rekening. Die duidelijkheid heeft [eiseres] niet schriftelijk gegeven en [eiseres] heeft aan [gedaagde] uitdrukkelijk verboden zelf contact op te nemen met de Officier van Justitie. [gedaagde] is ook bereid te betalen als (2) zij de huurtermijnen kan betalen op de derdenrekening van de advocaat van [eiseres] . Dat deze wijze van betalen wordt geweigerd, sterkt [gedaagde] in haar opvatting dat de huurpenningen zullen worden beschouwd als onderdeel van crimineel vermogen van [eiseres] .
5.5.
[eiseres] stelt dat het bestaan van de vordering volstrekt aannemelijk is, ook [gedaagde] zelf betwist immers niet dat zij de huur gewoon is verschuldigd. Zij is geenszins gehouden meer informatie te geven aan [gedaagde] over het strafvorderlijk beslag. Een dergelijk beslag op vastgoed is heel gebruikelijk. Er is geen vonnis waaruit blijkt dat sprake is van crimineel vermogen van [eiseres] . Het is contractueel aan haar, [eiseres] , om aan te wijzen op welke rekening de huur moet worden betaald. Het beslag heeft daar niets mee te maken. Ter zitting heeft (de advocaat van) [eiseres] er voorts op gewezen dat haar Stichting Derdengelden geen bancaire instelling is waar naar believen geld kan worden overgemaakt en dat transacties via de derdengeldrekening van de advocaat kosten met zich meebrengen.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het, in tegenstelling tot wat [eiseres] stelt, er niet om of aannemelijk is dat de huur is verschuldigd. Dat staat tussen partijen vast, maar de vraag is (r.o. 5.3) of de bodemrechter oordeelt dat [gedaagde] onverkort aan haar huurbetalingsverplichting moet voldoen, gelet op de beslagsituatie waarin [eiseres] verkeert.
Dat nu acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk. Op dit moment is onvoldoende duidelijk wat de gevolgen zullen zijn voor [gedaagde] als zij, wetend van dit beslag en vermoedend dat de Officier van Justitie als hij/zij daarvan weet zou hebben ook beslag op de huurpenningen zou leggen, de huurbetalingen blijft verrichten aan een derde partij zoals door [eiseres] aangewezen. [eiseres] heeft het recht geen informatie te geven waarvan zij vindt dat die van geen belang is voor [gedaagde] , maar gelet op het hoge bedrag waarop de strafvordering is begroot en het doel van het beslag, komen de gevolgen, die [gedaagde] aan voormelde onduidelijkheid voorshands niet ten onrechte verbindt, voor rekening van [eiseres] .
5.7.
Ook het restitutierisico staat aan toewijzing van de vordering in de weg. Immers, indien de vordering in kort geding wordt toegewezen en [gedaagde] de huurpenningen betaalt aan [eiseres] via [derde partij] en de bodemrechter vernietigt deze beslissing in kort geding, dan vloeit daaruit voort dat [gedaagde] onverschuldigd heeft betaald en heeft zij een vordering op [eiseres] . Gelet op het begrote bedrag waarvoor het beslag is gelegd, is het zeer aannemelijk dat [eiseres] dan geen verhaal zal bieden.
5.8.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering onder I tot en met V afgewezen. Hierbij merkt de kantonrechter nog op dat onder I en onder III tot en met VI in het petitum betaling ‘aan [eiseres] ’ wordt gevorderd. Het is de kantonrechter duidelijk dat [eiseres] bedoelt: aan [eiseres] door storting op rekening van [derde partij] of op een andere door [eiseres] aan te wijzen bankrekening.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] omdat zij ongelijk krijgt.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij recht heeft op een integrale proceskostenveroordeling die zij beperkt tot vijf maal het toepasselijke liquidatietarief, omdat [eiseres] met het instellen van deze vordering en de gelegde beslagen misbruik maakt van procesrecht. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad van de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat een veroordeling tot betaling van de werkelijk door de wederpartij gemaakte proceskosten uitsluitend kan worden uitgesproken in geval van bijzondere omstandigheden. Daarvan is sprake als een evident ongegronde vordering is ingesteld of een evident ongegrond verweer is gevoerd, te weten een vordering of verweer gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de betreffende procespartij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan die partij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. In de onderhavige zaak is naar het oordeel van de kantonrechter door [eiseres] geen evident ongegronde vordering ingesteld. Indien [gedaagde] voorts van mening is dat de door [eiseres] gelegde beslagen onrechtmatig zijn, dan kan zij op die grondslag een schadevergoedingsvordering indienen. Die schadevergoeding moet worden berekend door met elkaar te vergelijken de situatie waarin de beslagene als gevolg van de beslaglegging daadwerkelijk verkeert en de situatie waarin hij zou hebben verkeerd als het beslag niet was gelegd en gehandhaafd. Het verhogen van het liquidatietarief kan niet als een dergelijke vordering worden beschouwd. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op 1 punt salaris (€ 498,00).
de tegenvordering
5.10.
[gedaagde] heeft een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld. Nu de voorwaarde is vervuld (de vordering wordt afgewezen) zal de kantonrechter de tegenvordering beoordelen. Ook een tegenvordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als eiser daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om het opheffen van beslag.
5.11.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen.
Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.12.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) wordt een conservatoir beslag opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het ligt daarbij op de weg degene die opheffing vordert, om met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kort geding aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van de beslagen om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. De omstandigheid dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd in kort geding is afgewezen althans ondeugdelijk is bevonden, rechtvaardigt niet zonder meer het oordeel dat de gestelde vordering ondeugdelijk is nu slechts sprake is van een voorlopig oordeel.
5.13.
Dat de onderhavige vordering in kort geding wordt afgewezen, wil dus niet zeggen dat de vordering (summierlijk) ondeugdelijk is. Integendeel, [gedaagde] heeft op grond van haar huurovereenkomst met [eiseres] een contractuele betalingsverplichting die zij sinds 1 juni 2021 niet voldoet. [eiseres] heeft dus nog steeds een vordering op [gedaagde] .
Het niet voldoen aan de waarheidsplicht, als bedoeld in artikel 21 Rv, is een gebrek dat in beginsel tot opheffing van het beslag kan leiden. De rechter moet immers in het rekest naar waarheid en volledig worden ingelicht. Dat [eiseres] ervan op de hoogte was dat [gedaagde] eigenaar was van onroerend goed en dit opzettelijk heeft verzwegen, zoals [gedaagde] stelt, is onvoldoende komen vast te staan. [gedaagde] heeft voorts niet althans onvoldoende onderbouwd dat en waarom een afweging van de belangen moet leiden tot opheffing van het beslag, terwijl het belang van [eiseres] bij zekerheid dat [gedaagde] verhaal zal bieden evident is. Een bankgarantie heeft [gedaagde] niet willen geven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de kantonrechter de vordering tot opheffing van de beslagen afwijzen. Ook voor herbegroting ziet de kantonrechter geen aanleiding, omdat de hoogte van de (hoofd)vordering die [eiseres] op [gedaagde] heeft, immers niet is gewijzigd.
5.14.
Ook de vordering te bepalen dat [eiseres] moet gehengen en gedogen dat [gedaagde] de Officier van Justitie schriftelijk vraagt of het haar vrijstaat de huur te betalen op door [eiseres] aangewezen wijze wordt afgewezen bij gebrek aan juridische grondslag.
5.15.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal afwijzen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt en worden aan de zijde van [eiseres] begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.3.
verklaart de veroordeling in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
6.4.
wijst de vordering af;
6.5.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil;
6.6.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter