ECLI:NL:RBNHO:2021:8144

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
9141690 CV EXPL 21-1912
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van overwaarde na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een geregistreerd partnerschap tussen twee partijen, waarbij de woning aan de man is toegedeeld na de ontbinding van het partnerschap. Op 8 oktober 2014 hebben partijen een convenant ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van hun gezamenlijke woning. In een notariële akte van verdeling van 28 april 2015 is de woning aan de man toegedeeld, met de verplichting om de hypotheekschuld over te nemen. Vier jaar later verkoopt de man de woning met overwaarde en de vrouw vordert de helft van deze overwaarde op basis van het convenant. De man betwist de vordering en stelt dat in de notariële akte van verdeling afwijkende afspraken zijn gemaakt, waardoor de vrouw niets meer te vorderen heeft. De kantonrechter oordeelt dat de vrouw haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd, omdat zij niet heeft gereageerd op het verweer van de man. De vordering wordt afgewezen en de proceskosten worden aan de vrouw opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9141690 \ CV EXPL 21-1912 BL
Uitspraakdatum: 15 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.J. Jorna
Samenvatting van de zaak en de uitspraak
Het geregistreerd partnerschap van partijen is ontbonden. Op 8 oktober 2014 hebben zij in een convenant afspraken gemaakt over (onder meer) de verdeling van hun gezamenlijke woning. Op 28 april 2015 is een notariële akte van verdeling gepasseerd, waarin (onder meer) de woning aan [gedaagde] is toegedeeld. Ongeveer vier jaar later heeft [gedaagde] de woning met overwaarde aan een derde verkocht en geleverd.
[eiseres] vordert op grond van het convenant de helft van de overwaarde. Volgens [gedaagde] zijn in de latere notariële akte nadere, van het convenant afwijkende afspraken gemaakt met betrekking tot de verdeling van de woning, op basis waarvan [eiseres] niets meer te vorderen heeft.
Op dit gemotiveerde verweer van [gedaagde] heeft [eiseres] niet inhoudelijk gereageerd, zodat niet kan worden vastgesteld of de grondslag van haar vordering deugdelijk is. Daarom wordt de vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 18 maart 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 4 oktober 2010 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij hebben samengewoond in de woning aan [adres] te [plaats] (hierna ook: de woning), die gemeenschappelijk eigendom van partijen was.
2.2.
In verband met de duurzame ontwrichting van hun partnerschap hebben partijen op 8 oktober 2014 een convenant ondertekend, waarin zij de (vermogensrechtelijk) gevolgen van hun uiteengaan hebben geregeld.
2.3.
Artikel 4d van het convenant bepaalt ten aanzien van de woning het volgende:
“De gezamenlijke woning wordt in beginsel aan de man toebedeeld met de voorwaarde dat ook de bestaande aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening en de levensverzekering door de man worden overgenomen.Overname vindt plaats zonder enige verrekening.De man zal de woning blijven bewonen en zal de woonlasten, waaronder de hypothecaire lasten, eigenaarslasten en gebruikerslasteen voldoen. De man vrijwaart de vrouw volledig voor betaling van deze lasten. Uiterlijk binnen drie maanden na ondertekening van convenant zal de man de vrouw informeren of het op dat moment mogelijk is voor hem om de woning en de bijbehorende hypothecaire lening op zijn naam te doen overschrijven. Kosten voor overschrijving van de woning en hypotheek, inclusief de notariskosten en eventuele kosten aan de bank, worden door partijen bij helfte gedeeld. Indien overschrijving op naam dan niet mogelijk blijkt, zal de woning in de verkoop worden gebracht -tenzij partijen anders overeenkomen-. Bij verkoop zal eventuele overwaarde of restschuld alsnog bij helfte tussen partijen worden gedeeld.
Indien de man na overname de woning verkoopt binnen 10 jaren na ondertekening van dit convenant, wordt eventuele overwaarde of een restschuld van de woning alsnog tussen partijen bij helfte gedeeld.”
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 26 november 2014 is het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat het hiervoor genoemde convenant deel uitmaakt van de beschikking.
2.5.
In een notariële akte van verdeling van 28 april 2015 is de woning vervolgens toegedeeld en geleverd aan [gedaagde] , onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen de hypotheekschuld (onder J. sub a). Daarbij zijn de aan de hypotheekschuld gekoppelde rechten uit een polis van levensverzekering en spaarrekening ook aan [gedaagde] toebedeeld (onder J. sub b), en zijn partijen overeengekomen dat er in het kader van de verdeling van de tussen hen bestaand hebbende gemeenschap van goederen geen sprake is van over- of onderbedeling en dat deze verdeling daarom met gesloten beurzen plaatsvindt (onder J. sub c). Verder is in de akte van verdeling bepaald dat de notariële kosten wegens de verdeling en levering van het registergoed voor rekening van [gedaagde] zijn (onder N. artikel 1). In de slotverklaringen (onder O.) verklaren partijen (onder meer) dat zij het registergoed hiermee naar hun volkomen genoegen hebben verdeeld, dat zij ieder het hen toekomende hebben ontvangen, en dat zij elkaar met betrekking tot de verdeling van het registergoed over en weer kwijting en décharge verlenen.
2.6.
Op 25 maart 2019 heeft [gedaagde] de door hem verkochte woning aan een derde geleverd.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een hoofdsom van € 3.417,48, de wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2020 en een bedrag van € 564,77 voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] de woning met een overwaarde heeft verkocht, en dat zij op grond van artikel 4d van het convenant recht heeft op de helft daarvan, zijnde € 3.417,48.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat in de notariële akte van 28 april 2015 nadere, van het convenant afwijkende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de verdeling van de woning, waarbij partijen elkaar over en weer kwijting en décharge hebben verleend, zodat [eiseres] niets meer te vorderen heeft. Verder betwist [gedaagde] de hoogte van het door [eiseres] gevorderde bedrag.

5.De beoordeling

5.1.
[eiseres] vordert betaling van de helft van de overwaarde van de woning, die [gedaagde] – ongeveer vier jaar nadat deze aan hem is toegedeeld – aan een derde heeft verkocht en geleverd. [eiseres] baseert haar vordering op het onder de feiten geciteerde artikel 4d van het convenant dat partijen op 8 oktober 2014 hebben ondertekend.
5.2.
De incassogemachtigde van [eiseres] (Juristu Incassodiensten B.V.) heeft [gedaagde] achtereenvolgens op 30 september, 4 en 9 oktober 2020 aangemaand tot betaling van een niet nader gespecificeerde vordering met een hoofdsom van € 3.417,48. Niet is gebleken dat [eiseres] voorafgaand aan deze aanmaningen tegenover [gedaagde] aanspraak heeft gemaakt op de helft van de overwaarde. Naar aanleiding van de eerste aanmaning heeft [gedaagde] Juristu gevraagd om een specificatie van de vordering. Daarop heeft Juristu op 6 oktober 2020 de notariële nota van afrekening van de woning aan [gedaagde] gemaild. Vervolgens heeft de gemachtigde van [gedaagde] in een brief van 7 oktober 2020 het standpunt ingenomen dat op grond van de notariële akte van 28 april 2015 partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben met betrekking tot de voormalige gezamenlijke woning. Juristu heeft deze brief ontvangen, en [eiseres] heeft deze als productie 8 bij haar dagvaarding overgelegd. [eiseres] heeft echter niet inhoudelijk gereageerd op het daarin door [gedaagde] ingenomen standpunt. Niet in de dagvaarding, en ook niet voorafgaand aan deze procedure.
5.3.
In de conclusie van antwoord herhaalt [gedaagde] zijn stelling dat in de notariële akte nadere, van het convenant afwijkende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de verdeling van de woning, waarbij partijen elkaar over en weer kwijting en décharge hebben verleend. De akte van verdeling vermeldt niets over de situatie waarin [gedaagde] de woning binnen 10 jaar zou verkopen. Verder wijst [gedaagde] er terecht op dat [eiseres] op basis van artikel 4d van het convenant niet alleen aanspraak zou kunnen maken op de helft van de eventuele overwaarde in geval van verkoop binnen 10 jaar, maar bovendien de helft van de kosten voor overschrijving van de woning en hypotheek, inclusief notariskosten en eventuele kosten aan de bank voor haar rekening had moeten nemen. In de latere notariële akte zijn partijen hiervan afgeweken. Daarin is immers bepaald dat de notariële kosten wegens de verdeling en levering van het registergoed voor rekening van [gedaagde] zijn. Niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] heeft bijgedragen aan deze kosten, zodat op dit punt uitvoering is gegeven aan de akte van verdeling en niet aan het convenant.
5.4.
[gedaagde] heeft de vordering van [eiseres] dus gemotiveerd weersproken. Hij baseert zijn verweer op de notariële akte van verdeling van 28 april 2015, en daarin vastgelegde nadere afspraken tussen partijen. [eiseres] betwist niet dat deze akte is gepasseerd. Ook de inhoud daarvan weerspreekt zij niet. In de conclusie van repliek rept [eiseres] simpelweg weer met geen woord over de akte van verdeling, en herhaalt voor wat betreft de grondslag van haar vordering slechts de inhoud van het convenant. Omdat [eiseres] niet heeft gereageerd op het inhoudelijke verweer van [gedaagde] , kan niet worden vastgesteld of de grondslag van de vordering van [eiseres] deugdelijk is. De vordering wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter