Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
(naar de kantonrechter begrijpt: als vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 7:672 lid 11 BW), te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
4.Het verweer
5.De beoordeling
‘Een uitzendkracht die - vanaf 1 juli 2010 - 12 maanden aaneengesloten is ingeleend bij een werkgever (artikel 1 lid 3 CAO) heeft recht op een arbeidsovereenkomst bij deze werkgever. (…)’. In artikel 8 lid 8 van de huidige cao Textielverzorging, geldig van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2021, is bepaald:
‘Een uitzendkracht die – vanaf 1 juli 2016 – 24 maanden aaneengesloten is ingeleend bij een werkgever (artikel 1 lid 3 CAO), heeft recht op een arbeidsovereenkomst bij deze werkgever. (…)’.
heeft recht opeen arbeidsovereenkomst bij deze werkgever’ heeft deze bepaling naar het oordeel van de kantonrechter ook normatieve kenmerken, zodat [verzoekster] op deze bepaling een beroep kan doen.
aanspraakhad kunnen maken op een arbeidsovereenkomst met [verweerster] en er niet toe leidt dat [verzoekster] van rechtswege bij [verweerster] in dienst is gekomen na ommekomst van de in de cao aangegeven inleenperiode. Daarom zal [verzoekster] ook niet worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij vier jaar geleden (meermaals) aan de voorman [naam] heeft gevraagd om een arbeidsovereenkomst met [verweerster] . Want, ook al zou [verzoekster] slagen in dat bewijs, dan betekent dat slechts dat [verweerster] [verzoekster] ten onrechte geen arbeidsovereenkomst heeft aangeboden en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 8 lid 8 van de cao en schadeplichtig is. Een geslaagd beroep op deze bepaling op dit moment in deze procedure leidt er dus niet toe dat [verzoekster] van rechtswege bij [verweerster] in dienst is gekomen.