ECLI:NL:RBNHO:2021:8516

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
15/153402-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding in recreatiegebied met geloofwaardige verklaring van het slachtoffer

Op 5 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 10 juni 2021 in de gemeente Zaanstad, waar de verdachte het slachtoffer, een minderjarige, zou hebben gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig en consistent beoordeeld, ondersteund door getuigenissen van de moeder van het slachtoffer en bevindingen van de verbalisant. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, kon zich niet alles herinneren en zijn lezing vond geen steun in het dossier. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van DNA van de verdachte bij het slachtoffer niet leidde tot een ander oordeel.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast is een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,00 voor immateriële schade ingediend door de benadeelde partij, maar de rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen tot € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de kosten van de benadeelde partij afgewezen, omdat deze niet voldeden aan de eisen voor proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de ernst van seksueel grensoverschrijdend gedrag en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/153402-21 (P)
Uitspraakdatum: 5 oktober 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 september 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.K. de Blieck-Willemsen, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2021 te gemeente Zaanstad, althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
- het vastpakken en/of betasten en/of knijpen in de (met kleding bedekte) billen van die [slachtoffer] en/of
- vastpakken en/of betasten van de binnenzijde van de (met kleding bedekte) benen en/of
-(vervolgens) zijn, verdachtes hand(en) over de kleding verplaatste richting (het met kleding bedekte) kruis en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) met zijn hand onder de blouse is gegaan om op de rug van die [slachtoffer] het BH bandje te openen
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte het slachtoffer (onverhoeds) van achteren heeft beetgepakt en/of (stevig) heeft vastgehouden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde feit wegens te weinig ondersteunend bewijs dat het de verdachte zou zijn geweest, die aangeefster zou hebben aangerand. Aangeefster heeft mogelijk de aanrander gevisualiseerd als de verdachte, die zij vlak voor de aanranding had gezien. Daarnaast worden de tenlastegelegde handelingen onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster heeft aangerand op de avond van 10 juni 2021 in het recreatiegebied “de Jagersplas” in Zaandam.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig. Aangeefster heeft in zowel het informatieve gesprek als de aangifte consistent verklaard over de handelingen die de verdachte heeft uitgevoerd en ook over handelingen die niet zijn gelukt (onder meer omdat zij een riem om haar broek had).
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder, die vertelt over het telefoongesprek dat aangeefster met haar voerde aan het eind / direct na de aanranding rond 22.45 uur. Ze vroeg haar moeder op indringende wijze direct te komen. In de stem van aangeefster was paniek te horen. Als de moeder korte tijd later bij aangeefster komt, ziet ze dat aangeefster over haar toeren, in tranen en bang is.
Aangeefster geeft een duidelijk signalement van de dader. De verdachte wordt die avond rond 23.30 uur in de buurt van de Jagersplas aangehouden en voldoet aan dit signalement.
Voorts ziet de rechtbank in de verklaring van verbalisant [naam] een ondersteuning van de aangifte. Aangeefster heeft verklaard dat zij voorafgaand aan de aanranding rond 22.00/22.30 uur werd aangesproken door de dader bij de ingang van het park. Verbalisant [naam] fietste die avond rond 22.00 uur in zijn vrije tijd in het park en zag dat een man, in felgekleurde jas, naar een meisje (in het zwart gekleed) met een hond liep. Uit de beschreven signalementen leidt de rechtbank af dat verbalisant [naam] de verdachte en de aangeefster heeft gezien.
De rechtbank merkt op dat veel gesproken wordt over een fel gekleurde hoodie/trui/jas met capuchon met letters op de mouwen. Die hoodie wordt door de aangeefster als geel aangeduid en door de verbalisant als groen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt – mede gelet op de foto op pagina 39 van het dossier – steeds dezelfde hoodie bedoeld.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de lezing van de verdachte niet. Zijn lezing vindt op geen enkele wijze steun in het dossier en daarbij komt dat verdachte dronken was en zich niet alles kan herinneren. Het enkele feit dat verdachtes DNA niet bij aangeefster is aangetroffen, leidt niet tot een ander oordeel van de rechtbank.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 juni 2021 te gemeente Zaanstad, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het vastpakken en betasten en knijpen in de met kleding bedekte billen van die [slachtoffer] en
- vastpakken en betasten van de binnenzijde van de met kleding bedekte benen en
- (vervolgens) zijn, verdachtes hand(en) over de kleding verplaatste richting het met kleding bedekte kruis en de schaamstreek van die [slachtoffer] en
- (vervolgens) met zijn hand onder de blouse is gegaan om op de rug van die [slachtoffer] het bh-bandje te openen
en bestaande dat geweld hieruit dat verdachte het slachtoffer (onverhoeds) van achteren heeft beetgepakt en stevig heeft vastgehouden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens het minderjarige slachtoffer. Het slachtoffer liet ’s avonds de hond uit in het park. De verdachte is met haar meegelopen en toen zij aangaf dat ze dat niet wilde en dat hij afstand moest bewaren, bleef de verdachte haar volgen. Op een plek, uit het zicht van anderen, heeft hij haar vastgepakt, haar billen, binnenzijde van de benen en kruis en schaamstreek betast, getracht aan de voor- en achterzijde in haar broek te komen en onder haar shirt haar bh-bandje los te maken. Het is aan het slachtoffer zelf te danken dat het bij die handelingen is gebleven.
De verdachte heeft respectloos gehandeld richting het slachtoffer en haar recht op lichamelijke integriteit ondergeschikt gemaakt aan kennelijk bij hem bestaande behoeftes. Het toentertijd vijftienjarige slachtoffer heeft het handelen van de verdachte als zeer bedreigend ervaren en de aanranding heeft een grote impact op haar leven, zoals blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Uit de op naam van de verdachte staande justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf recht doet aan het bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel in voorwaardelijke vorm op te leggen nu uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verdachte op dit moment onrechtmatig in Nederland verblijft en na zijn detentie hoogstwaarschijnlijk in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst. Bij vaststelling van de hoogte van de vrijheidsbenemende straf houdt de rechtbank rekening met de gepleegde handelingen en het feit dat de verdachte niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank doet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden recht aan het bewezen verklaarde feit.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Mr. D.J. Klock, aangesteld als bijzonder curator, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Daarnaast wordt een bedrag van € 16,38 gevorderd aan proceskosten, zijnde reiskosten naar de rechtbank.
Volgens de officier van justitie kunnen beide bedragen geheel worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft onder de aandacht gebracht dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet is onderbouwd met een verklaring van een deskundige. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van het toe te kennen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op het verhandelde ter terechtzitting. Ten aanzien van de hoogte van het toe te kennen bedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij wat in vergelijkbare gevallen wordt toegekend. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Het verzoek om vergoeding van de reiskosten naar de rechtbank valt onder proceskosten. Omdat voor de toekenning van proceskosten volgens de Hoge Raad zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij het civielrechtelijke proceskostenvergoedingsrecht, betekent dit strikt genomen dat deze kosten alleen zouden kunnen worden toegekend in het onder artikel 238, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering genoemde geval, namelijk als door de benadeelde partij in persoon (dus zonder gemachtigde) wordt geprocedeerd. Dat is niet het geval. Daarom wordt dit verzoek afgewezen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: aanranding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 250,00(zegge: tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de immateriële schade.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2021.
Mr. Schoorl en mr. Rogmans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.