ECLI:NL:RBNHO:2021:8685

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
15/105467-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van (schuld)witwassen na onderzoek naar herkomst geldbedragen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verdachte beschuldigd van (schuld)witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 46.540,00, dat volgens de aanklacht afkomstig zou zijn van een misdrijf. De zaak is voortgekomen uit een onderzoek naar de verdachte, dat begon na de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning van zijn vader. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van vier weken geëist. De verdediging heeft echter gepleit voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld van criminele herkomst was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de verdachte verklaarde dat de contante stortingen op zijn rekening afkomstig waren van zijn moeder, die een erfenis had ontvangen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte wist of moest vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen direct bewijs was voor de criminele herkomst van het geld en dat het Openbaar Ministerie niet voldoende had aangetoond dat de verdachte had moeten twijfelen aan de verklaring van zijn moeder.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen een criminele herkomst hadden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de twijfels van het Openbaar Ministerie over de herkomst van het geld, en dat hij niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de verklaring van zijn moeder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/105467-21 (P)
Uitspraakdatum: 8 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 september 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De politierechter heeft de zaak op 5 juli 2021 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. van Venrooij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en
met 14 augustus 2020 te Heerhugowaard, althans in Nederland,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal ongeveer) € 46.540,00, heeft
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal ongeveer) €46.540,00
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het witwasonderzoek naar de verdachte is gestart nadat in de woning van de vader van de verdachte, [vader van verdachte] , een hennepkwekerij werd aangetroffen. In het daaropvolgende financiële onderzoek bleek onder meer dat [vader van verdachte] zijn auto van het merk Jaguar had ingeruild voor een Mercedes, met bijbetaling van een bedrag van € 6.750,-. Dit bedrag is betaald vanaf de studentenrekening van de verdachte. Een paar dagen later is de Mercedes op naam van de verdachte gesteld. Dit was aanleiding voor de politie om ook onderzoek te doen naar de financiële situatie van de verdachte. Uit bankafschriften van de studentenrekening van de verdachte blijkt dat er in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2020 contante bedragen van in totaal € 55.045,00 op de rekening van de verdachte zijn gestort. De verdachte heeft bij zijn eerste verhoor verklaard dat zijn moeder de contante geldbedragen heeft gestort. Zij zou een erfenis hebben ontvangen. De moeder van de verdachte heeft, gehoord als getuige, deze stortingen, alsmede de herkomst van het geld, bevestigd.
Voor een bewezenverklaring van (schuld)witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat ook wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden.
Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor een criminele herkomst van het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Als zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de voorwerpen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden of voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het Openbaar Ministerie heeft op grond van de eerder genoemde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen aangenomen. Volgens het Openbaar Ministerie kunnen de contante stortingen op de studentenrekening van de verdachte niet worden herleid naar een legale inkomstenbron. De documenten die de moeder van de verdachte omtrent de erfenis heeft overgelegd, bevatten fouten en bevestigen niet dat de moeder contante bedragen uit een erfenis heeft verkregen. Het Openbaar Ministerie acht de verklaring van de moeder van de verdachte dan ook niet aannemelijk. Volgens het Openbaar Ministerie is het geld van misdrijf afkomstig en had de verdachte dit moeten vermoeden.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat – indien al komt vast te staan dat de contant gestorte geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn – niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze geldbedragen een criminele herkomst hadden. Het onderzoek naar de financiële situatie van de verdachte is gestart nadat op het adres van zijn vader een hennepkwekerij is aangetroffen, waarvoor de vader van de verdachte uiteindelijk ook strafrechtelijk verantwoordelijk is gehouden. Er is door de politie wel opgemerkt dat een deel van de stortingen bij een bank op loopafstand van dit adres is gedaan, waarmee kennelijk een verband wordt gelegd met de aangetroffen hennepkwekerij, maar er is geen nader onderzoek gedaan (bijvoorbeeld door middel van het uitkijken van camerabeelden) naar de persoon die de contante stortingen heeft gedaan. Ook ter zitting heeft het Openbaar Ministerie niet het standpunt ingenomen dat de contante stortingen zijn gedaan door de vader van de verdachte dan wel dat het gestorte geld afkomstig is van inkomsten van de op zijn adres aangetroffen hennepkwekerij. De verdachte heeft verklaard dat de contante stortingen door zijn moeder zijn gedaan als bijdrage in zijn (studie)kosten en dat zij gezien zijn leeftijd ook een zorgplicht jegens hem heeft. Zijn moeder heeft over de geldstortingen tegen hem gezegd dat dit geld afkomstig was uit de erfenis, waarop zij na het overlijden van de opa van de verdachte aanspraak kon maken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat zijn opa vermogend was. De moeder van de verdachte heeft één en ander bij de politie bevestigd. Van de (in de tenlastegelegde periode net meerderjarige) verdachte kan tegen deze achtergrond bezien niet worden verwacht dat hij nader onderzoek deed naar de verklaring van zijn moeder over de herkomst van het geld. Dat het Openbaar Ministerie twijfels heeft over de echtheid van de door de moeder aangeleverde stukken, wat daar ook van zij, kan dan ook niet aan de verdachte worden tegengeworpen.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. S. Sicking, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L.de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2021.
Mr. Boonstra en mr. Sicking zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.