ECLI:NL:RBNHO:2021:8718

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
8707762 \ CV EXPL 20-6887
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verantwoordelijkheden van de vervoerder

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines A.G., vanwege een vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Wenen op 19 juli 2018. De passagiers, die ook minderjarige kinderen vertegenwoordigen, vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Teheran misten. De vervoerder heeft de vertraging betwist en aangevoerd dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk wijzigingen in de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, ongeacht de oorzaak van de vertraging, de vervoerder onvoldoende reservetijd had ingecalculeerd om de passagiers op tijd naar hun eindbestemming te brengen. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder gehouden is tot compensatie van € 400,00 per passagier, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de passagiers niet voldoende bewijs hebben geleverd van de gemaakte kosten. De proceskosten zijn toegewezen aan de passagiers, omdat de vervoerder grotendeels ongelijk heeft gekregen. De kantonrechter verklaart passagier sub 3 niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat deze minderjarig is. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 6 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8707762 \ CV EXPL 20-6887
Uitspraakdatum: 6 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind [minderjarige 1]
2.
[passagiers sub 2]
pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind [minderjarige 2]
allen wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines A.G.
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 17 juli 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Wenen en aansluitend van Wenen (Oostenrijk) naar Teheran (Iran) op 19 juli 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Wenen is vertraagd uitgevoerd (hierna: de vlucht). De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht waarmee zij op 20 juli 2018 met een vertraging van 14 uur en 35 minuten op de eindbestemming te Teheran zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagiers sub 1 en 2 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens zijn respectievelijk haar minderjarige kind te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 althans een in redelijke justitie door de kantonrechter te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
- om een certificaat af te geven als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 100,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Ten aanzien van passagier sub 3 stelt de kantonrechter vast dat deze passagier niet bekwaam is zelfstandig in rechte op te treden, nu uit de stukken blijkt dat hij minderjarig is. Om die reden zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
4.3.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Teheran, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders wanneer de vervoerder kan aantonen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, die zij ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet had kunnen voorkomen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht was vertraagd doordat de luchtverkeersleiding de oorspronkelijke “slot” van 15:45 uur UTC introk, meerdere malen de “slot” heeft herzien en uiteindelijk een nieuwe CTOT van 16:26 UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscodes 81. Van dit ‘slot’ van heeft de vervoerder gebruik gemaakt. Het toestel is om 16:13 uur UTC bij de gate vertrokken met een vertrekvertraging van 28 minuten. De vlucht kwam op Wenen aan met een vertraging van 15 minuten (‘On block time’) dan wel 17 minuten (‘doors open’). De vervoerder voert aan dat een nieuw slot, opgelegd door de luchtverkeersleiding altijd moet worden opgevolgd. Dit vormt daarom een buitengewone omstandigheid, aldus de vervoerder. De vervoerder voert aan dat de vlucht een ‘slot’ opgelegd kreeg dat 41 minuten later was dan de oorspronkelijke ‘slot’. De minimale overstaptijd te Wenen bedroeg 30 minuten. De passagiers hebben volgens de vervoerder de overstap gemist vanwege de 41 minuten vertraging, veroorzaakt door de latere ‘slot’.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het midden blijven of de gewijzigde slots als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3 van de Verordening kunnen worden aangemerkt. Ook als de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid is niet gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de buitengewone omstandigheid te kunnen ondervangen. De vervoerder moet in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van zulke omstandigheden. Daarom dient hij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden (zie ook het arrest van het Hof van 12 mei 2011 Eglitis/Latvijas C-294/10). Het toestel is met een vertraging van 15 dan wel 17 minuten in Wenen aangekomen en de vervoerder heeft tussen de twee aansluitende vluchten een overstaptijd van 30 minuten gehanteerd. In Wenen geldt een minimale overstaptijd van 25 minuten, zodat de buffer 5 minuten bedroeg. De kantonrechter acht een buffer van tenminste 20 minuten noodzakelijk. Bij een vertraging van 17 minuten moeten de passagiers dan ook in staat zijn om de aansluitende vlucht te halen. Voorts voert de vervoerder aan dat hij niet zou mogen worden “gestraft” voor het feit dat de aankomstvertraging geringer is dan de vertrekvertraging van 28 dan wel 41 minuten. Dat in het onderhavige geval de reservetijd onvoldoende is, waardoor de vordering zal worden toegewezen, is niet, zoals de vervoerder aanvoert, een “straf” voor het sneller/korter vliegen. Immers is het in zijn eigen belang en in het belang van zijn passagiers dat wordt nagestreefd vertragingen te minimaliseren of beperken door voldoende reservetijd aan te houden.
4.6.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De passagiers hebben wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd vanaf ‘de dag der incident’ (de kantonrechter leest: ‘de datum van de vlucht’). De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal daarom worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom vanaf 19 juli 2018.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt, met dien verstande dat de gevorderde BTW over de KvK-kosten niet toewijsbaar is. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.9.
De passagiers hebben gevorderd de vervoerder te veroordelen om een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening (1215/2012) af te geven. De kantonrechter begrijpt dat de passagiers vorderen dat de kantonrechter het betreffende certificaat afgeeft, hetgeen zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart passagier 3 niet-ontvankelijk in zijn vordering;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers sub 1 en 2 van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers sub 1 en 2 tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 105,50;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 150,00
5.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter