ECLI:NL:RBNHO:2021:880

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
8719352 CV EXPL 20-4222
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst en huurachterstand met betrekking tot een bedrijfspand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap, hierna te noemen [eiseres], en een gedaagde, hierna te noemen [gedaagde], over een huurovereenkomst met betrekking tot een bedrijfspand. De eiseres vorderde betaling van een huurachterstand van € 11.543,06, opgebouwd uit een huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en verbeurde boetes. De gedaagde erkende een deel van de huurachterstand, maar beroept zich op onvoorziene omstandigheden door de coronacrisis en vroeg om huurprijsvermindering. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst in onderling overleg was beëindigd per 30 juni 2020, en dat de eiseres terecht aanspraak maakte op huurbetaling tot die datum. De gedaagde had onvoldoende onderbouwd dat hij door de coronacrisis niet kon betalen, en zijn verweer werd verworpen. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres toe, inclusief de gevorderde kosten voor elektriciteit en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8719352 \ CV EXPL 20-4222
Uitspraakdatum: 10 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de maatschap [eiseres]
gevestigd te Alkmaar
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: S. Baldinger
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
schriftelijk procederend

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 18 augustus 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 januari 2021 heeft via een Skypeverbinding een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van [eiseres] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft met [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een bedrijfspand aan de [adres] .
2.2.
De huurovereenkomst is in onderling overleg beëindigd.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 11543,06. Dit bedrag is opgebouwd uit een huurachterstand tot en met juni 2020 van € 10.859,47, een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 883,59 exclusief BTW, en een bedrag van € 1.800,00 aan verbeurde boetes. [gedaagde] heeft in mindering hierop een bedrag van € 2.000,00 betaald. Verder vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst nu hij ondanks herhaalde aanmaningen de huur niet volledig heeft betaald. [gedaagde] is hierdoor in verzuim geraakt en daardoor ook buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Hij erkent de gestelde huurachterstand tot 1 juni 2020. Hij beroept zich op onvoorziene omstandigheden en vraagt om 50% huurprijsvermindering. Door de coronacrisis heeft [gedaagde] te maken met een omzetdaling van 90%. Hierdoor was hij niet meer in staat de huur te betalen. Hierover is overleg gevoerd met de heer [XX] , een van de maten van [eiseres] . Daarbij is de afspraak gemaakt dat de huurovereenkomst zou eindigen per 1 juni 2020. Verder zijn afspraken gemaakt op welke wijze [gedaagde] alsnog zou kunnen voldoen aan de huurachterstand tot en met mei 2020 van € 7.584,10. Er is toen met [XX] afgesproken dat hij van [gedaagde] een motor zou kopen tegen een prijs van € 3.000,00, welke prijs zou worden verrekend met de achterstallige huurpenningen. Ook is toen overeengekomen dat [gedaagde] in het bedrijfspand geluidswerende panelen voor [eiseres] zou leveren en installeren voor een prijs van € 2.420,00 inclusief BTW. Ook dit bedrag zou worden verrekend met de huurpenningen. Na aftrek van de betaling van € 2.000,00 resteert dan nog een vordering van € 164,10. Nu hierover overeenstemming is bereikt is het vorderen van de boeten niet toewijsbaar.
4.2.
Verder betwist [gedaagde] de door [eiseres] gevorderde kosten voor elektriciteit voor 2018 (€ 986,49) en voor 2019 (€ 988,17). De facturen deugen niet en zijn extreem hoog uitgevallen doordat er illegale wietkwekerijen waren, die de elektra hebben afgetapt. Hierover is ook door andere huurders geklaagd. [eiseres] hebben hiernaar nooit een onderzoek gedaan.
4.3.
Voor zover van belang zal op de standpunten van [gedaagde] hierna bij de beoordeling nog nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

Beëindiging huurovereenkomst
5.1.
Vast staat dat de huurovereenkomst in onderling overleg is beëindigd. Partijen verschillen van mening over de datum waarop de huurovereenkomst is geëindigd. [gedaagde] beroept zich op een afspraak met [XX] dat de huurovereenkomst per 1 juni 2020 zou eindigen. [eiseres] betwist dit en stelt dat een dergelijke afspraak alleen zou gelden indien het pand per 1-6-2020 leeg zou zijn opgeleverd. [gedaagde] heeft ter zitting niet betwist dat hij het pand pas eind juni 2020 leeg heeft opgeleverd. Dit blijkt ook uit de door [gedaagde] bij conclusie van antwoord overlegde Whatsapp gesprekken. De kantonrechter oordeelt dan ook dat de huurovereenkomst is geëindigd per 30 juni 2020. Dit betekent dat [eiseres] terecht aanspraak maakt op huurbetaling tot 1 juli 2020.
Huurachterstand
5.2.
Vast staat dat [gedaagde] niet langer in staat was de huur te betalen. [gedaagde] beroept zich daarbij op onvoorziene omstandigheden en vraagt om een huurprijsvermindering van 50%. [gedaagde] stelt dat zijn omzet door de coronacrisis vanaf half maart 2020 is verminderd tot vrijwel nihil, althans 10%. Hij heeft een onderneming in meubelstoffering en werkt met name voor de horeca en culturele organisaties. [eiseres] heeft betwist dat sprake is van een omzetdaling en erop gewezen dat [gedaagde] al ruim voor de corona crisis betalingsproblemen had. Gezien deze betwisting had [gedaagde] zijn stelling moeten onderbouwen met cijfers, hetgeen hij heeft nagelaten. De kantonrechter acht aldus onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] een omzetdaling van 90% had. Bovendien is juist dat er al sprake was van een huurachterstand van twee en een halve maand voor de eerste lockdown. Al met al komt niet vast te staan dat [gedaagde] niet kan nakomen als gevolg van de situatie die is ontstaan in verband met de corona crisis. Daar komt bij dat [gedaagde] de vordering feitelijk grotendeels heeft erkend doordat hij heeft aangevoerd dat hij is overeengekomen het verschuldigde bedrag in natura te betalen. Het verweer van [gedaagde] op dit punt faalt.
Betaling in natura
5.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij met [XX] is overeengekomen dat er een verrekening zou plaatsvinden met de koopprijs van een motor en met te leveren en te installeren geluidswerende panelen. De daarmee gemoeide bedragen zouden in mindering strekken op de huurachterstand. Deze afspraak blijkt echter niet uit de door [gedaagde] als onderbouwing bij conclusie van antwoord overgelegde Whatsapp correspondentie. Weliswaar is er gesproken over een mogelijke overname van de motor en leveren van panelen, maar niet blijkt dat tussen partijen een definitieve overeenkomst is gesloten. [gedaagde] betwist ook niet dat hij zelf nooit heeft aangeboden de motor af te leveren of de geluidspanelen af te leveren. Mocht het al zo zijn dat sprake was van een afspraak op dit punt, dan is [gedaagde] deze zelf niet nagekomen. Hij heeft dus niet in natura betaald en kan ook niet van [eiseres] verwachten dat zij daar nu alsnog mee akkoord gaat. Ook dit verweer wordt verworpen.
Kosten elektra
5.4.
[gedaagde] betwist de hoogte van de afrekening voor elektriciteit. [gedaagde] stelt dat de facturen extreem hoog zijn uitgevallen doordat er illegale wietkwekerijen waren die de elektra hebben afgetapt. [gedaagde] erkent ter zitting dat hij een eigen meter had en dat hij naast de servicekosten een voorschot betaalde voor elektriciteit. Op basis van de meterstanden volgde jaarlijks een afrekening. Deze afrekening bedroeg meestal een naheffing van tussen de € 600,00 en € 900,00. Nu de in de onderhavige procedure gevorderde kosten hier niet van afwijken en [gedaagde] zijn verweer op dit punt verder niet heeft onderbouwd zal de kantonrechter de gevorderde kosten voor elektra toewijzen.
Boete
5.5.
Met betrekking tot de vordering van € 1.800,00 aan contractuele boetes heeft [gedaagde] onvoldoende aangevoerd om tot matiging over te kunnen gaan. De enkele stelling dat hij deze te hoog vindt is daartoe onvoldoende. De gevorderde boete zal dan ook als op de overeenkomst gegrond worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.6.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:96 BW is voldaan. Daarmee is de vergoeding verschuldigd en zal het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 11.543,06
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 84,09
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 746,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter