ECLI:NL:RBNHO:2021:8938

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/320116 / JU RK 21-1680
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing in omgangsregeling met grootouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen. De GI had de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven om toe te staan dat hun drie kinderen contact hebben met hun grootouders aan vaderszijde. De grootouders hebben een belangrijke rol gespeeld in het leven van de kinderen, die eerder bij hen hebben gewoond in het kader van een uithuisplaatsing. De ouders waren van mening dat eerst de vader omgang met de kinderen moest krijgen, maar de vader werkte niet mee aan de voorwaarden die de GI stelde. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren afgewezen, omdat de GI voldoende redenen had om de aanwijzing op te leggen. De kinderrechter oordeelde dat het in het belang van de kinderen was om het contact met de grootouders te herstellen, gezien de belangrijke hechtingsrol die zij vervullen. De kinderrechter heeft ook het verzoek van de moeder om de GI in de kosten van de procedure te veroordelen afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/320116 / JU RK 21-1680
datum uitspraak: 24 september 2021
beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader] ,hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van mr. Ben Ahmed, namens de moeder, van 2 september 2021, ingekomen bij de griffie op 2 september 2021;
- de brief met aanvullende stukken van mr. Ben Ahmed, namens de moeder, van 21 september 2021;
- de brief met bijlagen van [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI, van 22 september 2021;
- de brief met bijlage van mr. Ben Ahmed, namens de moeder, van 23 september 2021;
- de e-mail van 28 april 2021 van [naam] , ter zitting overgelegd door de vader.
1.2.
Op 24 september 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Ben Ahmed,
- de vader,
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door beide ouders.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn bij beschikking van 1 december 2016 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 20 november 2020 tot 1 december 2021.
Bij beschikking van 20 november 2020 heeft de kinderrechter tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend, welke nadien is verlengd en thans voortduurt tot 1 december 2021.
2.3.
[minderjarige 3] is bij beschikking van 23 november 2020 voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 februari 2021. Bij beschikking van 15 februari 2021 is [minderjarige 3] definitief onder toezicht gesteld tot 1 december 2021.
Bij beschikking van 23 november 2020 is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] verleend. Deze machtiging is laatstelijk verlengd bij beschikking van 28 mei 2021 tot uiterlijk 1 december 2021.
2.4.
Op grond van de hiervoor vermelde machtigingen tot uithuisplaatsing verblijven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een gezinshuis.
2.5.
De GI heeft op 25 augustus 2021 aan de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Hierin is het volgende opgenomen:
Van u als ouders wordt verwacht dat u toestaat dat grootouders contact hebben met uw kinderen;
U geeft voor vrijdag 3 september 2021 per mail aan de gezinsmanager aan dat u positief staat tegenover dit contact.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren. Daarbij heeft de moeder verzocht dat aan het verzoek schorsende werking wordt verleend en de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de moeder naar voren gebracht dat zij van mening is dat de wettelijke grondslag voor het geven van de voornoemde schriftelijke aanwijzing ontbreekt. De moeder stelt dat de noodzaak van de schriftelijke aanwijzing onvoldoende is gemotiveerd en dat de beslissing onzorgvuldig is genomen, nu de beslissing niet met feiten is onderbouwd. Daarnaast is de aanwijzing niet proportioneel en zijn er volgens de moeder andere wegen om het beoogde doel te bereiken.
3.3.
De schriftelijke aanwijzing is gegeven omdat de ouders niet toestaan dat de grootouders (vaderszijde) contact hebben met de kinderen. De ouders achten het in het belang van de kinderen dat eerst het contact met de vader wordt hersteld, voordat een omgangsregeling met de grootouders wordt opgestart. De ouders hebben immers het ouderlijk gezag. De vader heeft sinds de uithuisplaatsing van de kinderen slechts één omgangsmoment met de kinderen gehad. De moeder heeft een keer per twee weken begeleide omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en wekelijks met [minderjarige 3] . De moeder is van mening dat dit contact ontspannen en stabiel verloopt. Ook de GI heeft aangegeven dat de omgang beter verloopt en dat er geen zorgelijke signalen vanuit het gezinshuis meer zijn ontvangen na de omgang met de moeder. De moeder vindt het daarom zorgwekkend dat de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen het afgelopen jaar niet zijn uitgebreid. Zij is bang dat de kinderen zich meer zullen terugtrekken en afstand zullen nemen van hun biologische ouders. De moeder begrijpt weliswaar dat de kinderen de grootouders willen zien, maar ziet ook dat zij behoefte hebben aan contact met hun vader.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

Het standpunt van de GI
4.1.
De GI heeft zich in de brief van 22 september 2021 en ter zitting verzet tegen het verzoek van de moeder. De GI acht het in het belang van de kinderen dat zij weer contact kunnen hebben met hun grootouders (vaderszijde), aangezien zij een belangrijke rol in hun leven spelen. De kinderen hebben geruime tijd bij de grootouders gewoond in het kader van de uithuisplaatsing. De kinderen ontwikkelden zich daar goed en kregen de rust, duidelijkheid en regelmaat waar zij behoefte aan hadden. Ook na de overplaatsing van de kinderen zijn de grootouders betrokken gebleven. De GI ziet dat er zowel vanuit de kinderen als vanuit de grootouders veel behoefte is aan het contact. Zo heeft [minderjarige 1] tijdens een gesprek met de GI op 24 juni 2021 aangegeven dat zij haar grootouders graag weer wil zien. De GI wil het contact daarom zo snel mogelijk herstellen. Daarvoor is het echter wel van belang dat de ouders akkoord gaan met het contact. Hoewel de GI de reactie van de ouders begrijpt, benadrukt de GI dat de omgang met de vader een ander proces is dan een omgang met de grootouders. De GI gunt beide ouders het contact met hun kinderen, maar dit moet wel op een veilige manier worden vormgegeven. Zo is de GI van mening dat de vader eerst aan de slag dient te gaan met persoonlijke hulpverlening, voordat de omgang kan worden hervat. De hulpverlening komt tot op heden echter onvoldoende van de grond. Bovendien accepteert de vader de veiligheidsafspraken niet en wil hij daarover niet in gesprek gaan met de GI. Het lukt daardoor niet om constructief met de vader samen te werken.
4.2.
Gelet op het voorgaande is de GI van mening dat het tot stand brengen van contactherstel met de grootouders niet kan wachten op het contactherstel met de vader. De GI hoopt daarom dat het de ouders lukt om de kinderen toestemming te geven weer contact met hun grootouders te hebben. Als de ouders niet willen meewerken aan deze omgang, is de GI van plan een verzoek bij de kinderrechter doen om een omgangsregeling tussen de kinderen en de grootouders te laten vaststellen.
Het standpunt van de vader
4.3.
De vader heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de moeder. De vader gunt de grootouders omgang met de kinderen, maar vindt dat hij eerst zelf aan de beurt is. Tevens heeft de vader benadrukt dat de samenwerking met de gezinsvoogd stroef verloopt. De vader is van mening dat de gezinsvoogd onvoldoende met de ouders in gesprek gaat en alleen contact zoekt als er een belangrijke beslissing of zitting nadert. Desgevraagd heeft de vader aangegeven dat de gezinsvoogd niet meer welkom is bij de ouders thuis.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:263, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Op grond van het tweede lid van dit artikel volgen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op.
5.2.
Op grond van artikel 1:264, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren, waarbij de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.3.
De rechter dient bij een verzoek tot vervallenverklaring ex artikel 1:264 BW te beoordelen of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Hierbij dienen de omstandigheden ten tijde van de beslissing te worden meegenomen, maar ook kan rekening worden gehouden met eventuele gewijzigde omstandigheden. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven, moet worden bedacht dat aan de GI een zekere beleidsvrijheid toekomt. De kinderrechter dient, gegeven de taak van de GI, te bezien of er voldoende grond is om de schriftelijke aanwijzing op te leggen.
5.4.
Het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring is op 2 september 2021 ingekomen bij de rechtbank. Dat is binnen veertien dagen na de dag waarop de aanwijzing is verstuurd. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
5.5.
De kinderrechter heeft geen aanleiding gezien om aan de indiening van het verzoek schorsende werking toe te kennen.
5.6.
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en goed is gemotiveerd. Voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing is meermaals met de ouders gesproken over het belang van een contactregeling tussen de grootouders en de kinderen, gezien de belangrijke rol die zij (ook als hechtingsfiguren) in het leven van de kinderen hebben gespeeld. De ouders hebben zich daar lange tijd tegen verzet. Nadat het de ouders lukte om in te stemmen met het contact, heeft er op 29 april 2021 een online omgangsmoment plaatsgevonden. Daar hebben de kinderen goed op gereageerd. De GI heeft daarop geprobeerd met de ouders in gesprek te gaan om het contact verder vorm te geven. Dit is vanwege het bezwaar van de ouders niet van de grond gekomen. De GI heeft daarom op 25 augustus 2021 besloten de ouders een schriftelijke aanwijzing te geven. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft de GI hierin voldoende duidelijk gemaakt waarom het in het belang van de kinderen is dat zij contact kunnen hebben met hun grootouders.
5.7.
Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat de kinderen het contact met de grootouders al langere tijd missen. De grootouders hebben een belangrijke rol in het leven van de kinderen gespeeld. De kinderen zijn van september 2016 tot en met december 2018 uit huis geplaatst geweest bij de grootouders. Ook daarna zijn de grootouders zeer actief en betrokken gebleven in het leven van de kinderen. De kinderen hebben daardoor een goede band opgebouwd met hun grootouders. De kinderrechter acht het daarom evenals de GI in het belang van de kinderen dat het contact met hun grootouders op korte termijn wordt hersteld. De kinderrechter begrijpt dat de ouders liever zouden zien dat eerst het contact tussen de kinderen en de vader wordt hersteld. Ter zitting is echter duidelijk geworden dat dat contactherstel onvoldoende van de grond komt. De reden daarvoor is dat de vader onvoldoende lijkt mee te werken aan de voorwaarden die de GI daaraan stelt, te weten het accepteren van de veiligheidsafspraken en het meewerken aan persoonlijke hulpverlening. De kinderrechter is van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om hen het contact met hun grootouders te onthouden totdat het contact met hun vader is hersteld. Gelet op de opstelling van de vader tot nu toe, zou dat namelijk nog lang kunnen duren.
5.8
Het betoog van de moeder dat een wettelijke grondslag voor de schriftelijke aanwijzing ontbreekt, faalt. Die grondslag is te vinden in artikel 1:263, eerste lid, BW. Het tot stand brengen van contact met de grootouders in hun rol als hechtingsfiguren kan worden gezien noodzakelijk teneinde concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de GI voldoende reden had om de schriftelijke aanwijzing op te leggen. De kinderrechter wijst het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren daarom af.
5.10.
Gelet op dit oordeel wijst de kinderrechter het verzoek van de moeder om de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure eveneens af.

6.De beslissing

6.1.
De kinderrechter:
- wijst het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing af;
- wijst af het verzoek om de GI in de kosten van deze procedure te veroordelen.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Jense als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 oktober 2021.