In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 oktober 2021 een verzoek tot adoptie van een meerderjarig kind afgewezen. De pleegouders, die sinds de geboorte van [meederjarige] voor haar zorgden, stelden dat er zeer bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het verzoek tot adoptie, ondanks de meerderjarigheid van [meederjarige], zou worden ingewilligd. De rechtbank oordeelde echter dat de wettelijke vereiste van minderjarigheid, zoals vastgelegd in artikel 1:228 van het Burgerlijk Wetboek, niet was voldaan. De pleegouders hadden niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van zeer bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat het recht op adoptie niet behoort tot de door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde rechten en dat een weigering van adoptie in beginsel niet in strijd is met artikel 8 EVRM, dat het gezins- en familieleven beschermt. De rechtbank concludeerde dat de pleegouders en [meederjarige] bewust hadden gewacht met het indienen van het verzoek en dat de emotionele redenen die zij aanvoerden niet voldoende waren om de dwingende voorwaarde van minderjarigheid te omzeilen. De rechtbank wees het verzoek af, waarbij werd opgemerkt dat de afwijzing geen ongeoorloofde inbreuk op het recht op familie- en gezinsleven met zich meebracht.