ECLI:NL:RBNHO:2021:8960

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
9269597 CV EXPL 21-2863
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot onbevoegdheidverklaring van eiser in civiele zaak

In deze civiele zaak vordert eiser schadevergoeding van gedaagden voor schade die is ontstaan door werkzaamheden die gedaagden hebben uitgevoerd. Gedaagden hebben echter een incidentele vordering ingediend waarin zij stellen dat eiser niet bevoegd is om de vordering zelfstandig in te stellen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagden gelijk hebben en verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering. Dit betekent dat de vordering in de hoofdzaak ook wordt afgewezen. De kantonrechter wijst erop dat de vordering van eiser betrekking heeft op schade aan een woning die valt binnen de huwelijkse gemeenschap, en dat volgens de wet (artikel 3:170 BW) de vordering alleen gezamenlijk door de deelgenoten kan worden ingesteld. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de vordering namens alle deelgenoten heeft ingesteld, waardoor de kantonrechter geen andere keuze heeft dan eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser wordt ook veroordeeld in de proceskosten van zowel de hoofdzaak als het incident.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9269597 \ CV EXPL 21-2863
Uitspraakdatum: 20 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in het incident en de hoofdzaak in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser, verweerder in het incident
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: DAS
tegen

1.[gedaagde 1]

gevestigd te [vestigingsplaats]
2.
[gedaagde 2] , vennoot van gedaagde sub 1
wonende te [woonplaats 2]
3.
[gedaagde 3] , vennoot van gedaagde sub 1
wonende te [woonplaats 2]
gedaagden, eisers in het incident
verder te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. A.J. Butter
Samenvatting van de zaak en de uitspraak
In de hoofdzaak vordert eiser schadevergoeding van gedaagde voor schade die is ontstaan als gevolg van door gedaagde uitgevoerde werkzaamheden. Gedaagde verweert zich en heeft een incidentele vordering tot onbevoegdheid van eiser opgeworpen. Gedaagde stelt dat eiser niet bevoegd is om de vordering zelfstandig en alleen namens zichzelf in te stellen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde hier inderdaad niet toe bevoegd is en wijst de vordering in het incident om eiser onbevoegd en niet-ontvankelijk te verklaren toe. Omdat eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard, heeft de kantonrechter ook een beslissing in de hoofdzaak genomen. De vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

[eiser] heeft bij dagvaarding van 7 juni 2021 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben een incidentele conclusie genomen waarin wordt gesteld dat [eiser] niet zelfstandig bevoegd is de vordering in te stellen. [eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd.

2.De vordering in de hoofdzaak

[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 7.345,21, te vermeerderen met rente en kosten. Hij legt aan de vordering ten grondslag -kort weergegeven- dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de uitvoering van een tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. Door de tekortkoming is lekkage ontstaan in de voormalige woning van [eiser] . Ondanks verzoeken aan [gedaagden] om de lekkage te verhelpen hebben zij dat nagelaten. [eiser] heeft de lekkage vervolgens laten verhelpen door een derde. Dit heeft voor [eiser] kosten met zich meegebracht. [eiser] vordert dat [gedaagden] worden veroordeeld om deze kosten te betalen.

3.De vordering in het incident

[gedaagden] vorderen dat [eiser] onbevoegd wordt verklaard tot het indienen van de vordering. Zij leggen hieraan ten grondslag – kort weergegeven – dat de vordering van [eiser] een gemeenschapsvordering is waarover na echtscheiding alleen gezamenlijk kan worden beschikt. [eiser] had de vordering om die reden mede namens zijn ex-echtgenoot, hierna te noemen [xxx] , in moeten stellen.

4.Het verweer in het incident

[eiser] stelt dat [gedaagden] geen belang hebben bij de door hen ingestelde vordering tot onbevoegdheidsverklaring. Hij voert hiertoe -kort weergegeven- aan dat uit een verklaring van [xxx] blijkt dat zij de vordering van [eiser] steunt. Verder voert [eiser] aan dat hij de overeenkomst met [gedaagden] heeft getekend en mocht [xxx] , na betaling aan [eiser] , ook nog een vordering instellen, [gedaagden] kan aangeven dat hij al bevrijdend heeft betaald.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] bevoegd is tot het instellen van de vordering. De kantonrechter stelt vast dat ten tijde van de huwelijksgemeenschap een overeenkomst met [gedaagden] is gesloten op grond waarvan [gedaagden] in december 2019 werkzaamheden hebben uitgevoerd aan de gemeenschappelijke woning van [eiser] en [xxx] . Deze woning is inmiddels verkocht en overgedragen. Ook is op 29 juli 2020 de huwelijksgemeenschap tussen [eiser] en [xxx] ontbonden.
5.2.
Doordat de vordering van [eiser] betrekking heeft op het vergoeden van schade aan de woning die viel binnen de huwelijkse gemeenschap is artikel 3:170 lid 2 BW van toepassing. Daarin is bepaald dat het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties alleen door de deelgenoten gezamenlijk, te weten [eiser] en [xxx] , kan plaatsvinden. Achtergrond van deze regeling is dat hierdoor wordt voorkomen dat een deelgenoot een vordering kan innen zonder waarborg dat het geinde bedrag ook de andere deelgenoten ten goede komt. Dit geldt met name als er sprake is van een echtscheiding, omdat de verstandhouding tussen de voormalige echtgenoten dan vaak is verstoord. Van de bepaling kan alleen worden afgeweken wanneer een regeling dat bepaalt. Van een afwijkende regeling is in deze zaak echter niet gebleken.
5.3.
Verder geldt op grond van artikel 3:171 BW dat iedere deelgenoot de bevoegdheid heeft namens alle deelgenoten ten behoeve van de gemeenschap een rechtsvordering in te stellen, ook voor handelingen die de gemeenschap betreffen en waartoe de deelgenoten op grond van artikel 3:170 BW alleen gezamenlijk bevoegd zijn. Gaat het om laatstbedoelde handelingen – waar het in deze zaak om gaat – dan is het instellen van een vordering slechts mogelijk als (onbetwist) is gesteld dat de vordering namens alle deelgenoten en ten behoeve van de gemeenschap is ingesteld.
5.4.
Dat laatste is niet gesteld of gebleken. De vordering is niet ten behoeve van de gemeenschap ingesteld, maar alleen ten behoeve van [eiser] . Dat [xxx] heeft verklaard de vordering van [eiser] te steunen, maakt dat niet anders. Ook het verweer van [eiser] dat [gedaagden] geen belang hebben bij hun vordering, omdat [gedaagden] aan hem bevrijdend kunnen betalen, zonder daarmee het risico te lopen dat [xxx] ook nog een vordering instelt, volgt de kantonrechter niet. Aan [gedaagden] komt geen beroep toe op artikel 6:34 BW als zij op het moment van betalen wisten of moesten begrijpen dat [eiser] niet bevoegd was de betaling in ontvangst te nemen. [gedaagden] hebben onderzoek gedaan en op basis daarvan is bij [gedaagden] gerede twijfels ontstaan of [eiser] zelfstandig bevoegd is een eventuele betaling door [gedaagden] te ontvangen. Bovendien blijft staan dat de rechtsvordering op grond van het hiervoor vermelde artikel gezamenlijk moet worden ingesteld.
5.5.
Een en ander maakt dat [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

6.Beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
Omdat [eiser] in het incident in zijn vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard, wijst de kantonrechter de vordering in de hoofdzaak af.
6.2.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in zowel de proceskosten van de hoofdzaak als in die van het incident.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
wijst de vordering in het incident toe en verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
7.2.
wijst in de hoofdzaak de vordering van [eiser] tegen [gedaagden] af;
7.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die de kantonrechter tot en met vandaag vaststelt op € 311,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagden]
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter