ECLI:NL:RBNHO:2021:9012

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
8739060 \ CV EXPL 20-7449
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa A.G. De passagier, die optrad als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, had een vordering ingesteld wegens vertraging van de vlucht LH1299 van Istanbul naar Frankfurt op 23 augustus 2018. De passagier miste haar aansluitende vlucht naar Amsterdam door deze vertraging en vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals opgelegde beperkingen door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij niet voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen, wat de luchtvaartmaatschappij in beginsel verplichtte tot compensatie. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de luchtvaartmaatschappij tot betaling van € 1.417,80, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Tevens werd een certificaat afgegeven conform artikel 53 van de herziene EEX-Verordening 1215/2012.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de voorwaarden waaronder zij zich kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat de luchtvaartmaatschappij onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de passagier recht had op compensatie voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8739060 \ CV EXPL 20-7449
Uitspraakdatum: 13 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]pro se in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 18 augustus 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.Feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Istanbul naar Frankfurt op 23 augustus 2018 met vluchtnummer LH1299 en aansluitend van Frankfurt naar Amsterdam. vlucht.
2.2.
Vlucht LH1299 is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft haar aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. Zij is omgeboekt naar een vervangende vlucht, waarmee zij ruim drie uur later dan oorspronkelijk gepland te Amsterdam is aangekomen.
2.3.
Yource heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.4.
De passagier is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kinderen te voeren.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 1.200,00 aan compensatie en € 250,00 of anders € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente, de proceskosten en de nakosten. Voorts verzoekt de passagier de kantonrechter om een certificaat af te geven als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier en haar minderjarige kinderen te compenseren zoals volgt uit artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per persoon.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Hij heeft daartoe, onder meer het volgende aangevoerd.
3.4.
Voor het (tijdig) kunnen uitvoeren van de vlucht in kwestie is het nodig dat de voorafgaande vlucht LH1298 (tijdig) wordt uitgevoerd. De twee (rotatie)vluchten zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Een vertraging van de ene vlucht werkt automatisch door naar de volgende vlucht. Vlucht 1298 stond gepland om te vertrekken om 07:05 uur UTC en om 10:00 uur UTC te arriveren. Deze vlucht is echter 6 minuten later dan gepland bij de gate vertrokken vanwege vertragingscode 89, hetgeen betekent dat de plaatselijke luchtverkeersleiding beperkingen oplegde. Daarnaast was er een vertrekvertraging van 2 minuten vanwege vertragingscode 39. De vlucht is uiteindelijk ten gevolge van instructies van de luchtverkeersleiding met een aankomstvertraging van 42 minuten bij de gate aangekomen. Vlucht LH1299 kreeg een nieuwe CTOT door de luchtverkeersleiding opgelegd. Reeds om 08:55 uur UTC trok de luchtverkeersleiding het oorspronkelijke “slot” van 10:55 uur UTC in en verving die door het “slot” van 11:25 uur UTC. Vervolgens is het slot nog een aantal keer gewijzigd totdat een slot van 11:53 uur UTC is toegekend en het toestel dit slot heeft gebruikt. De onderhavige vlucht is vervolgens met een aankomstvertraging van 50 minuten om 14:50 uur UTC (16:50 uur lokale tijd) te Frankfurt geland. De passagier heeft als gevolg hiervan de aansluitende vlucht, welke om 17:20 uur lokale tijd uit Frankfurt is vertrokken, gemist. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Amsterdam. De bemanning van vlucht LH1298 moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding, ongeacht waarom de luchtverkeersleiding een bepaalde instructie geeft. De vervoerder kon, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, deze omstandigheden niet voorkomen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder beroept zich op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Ten aanzien van de voorafgaande vlucht LH1298 heeft de vervoerder aangevoerd dat sprake was van vertragingscode 89 (door de plaatselijke verkeersleiding opgelegde beperkingen). Deze vertragingscode is volgens de vervoerder een buitengewone omstandigheid, waardoor de vlucht met 6 minuten vertraging is vertrokken. De vervoerder heeft echter niet toegelicht welke beperkingen van de luchtverkeersleiding van kracht waren. Van vlucht LH1298 heeft de vervoerder ook geen ‘slot history’ overgelegd, zodat niet is komen vast te staan dat deze vertraging door een buitengewone omstandigheid is veroorzaakt.
4.4.
De vervoerder heeft verder aangevoerd dat de vertraging van vlucht LH1298 tijdens de vlucht verder is opgelopen door instructies van de luchtverkeersleiding. Hij heeft in dit verband gewezen op een vonnis van deze rechtbank van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:6040) waarin is geoordeeld “de luchtvaartmaatschappij geen invloed heeft op de duur van de taxitijd”. De kantonrechter stelt vast dat vlucht LH1298 een aankomstvertraging van 42 minuten had. Volgens de vervoerder had vlucht LH1298 ook een vertrekvertraging van 2 minuten die niet is toe te schrijven aan een buitengewone omstandigheid. Dit betekent dat van de aankomstvertraging dus 34 minuten zou zijn veroorzaakt door het taxiën dan wel instructies van de luchtverkeersleiding. De vervoerder heeft dit echter onvoldoende toegelicht en niet met stukken onderbouwd. Van doorwerking van buitengewone omstandigheden kan daarom geen sprake zijn.
4.5.
Ten aanzien van de vlucht in kwestie wordt als volgt overwogen. De duur van de vertraging door gewijzigde ‘slots’, waar de vervoerder zich op beroept, was in het onderhavige geval 8 minuten. Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder verwezen naar het vluchtrapport van vlucht LH1299 en de ‘slot history’. De kantonrechter oordeelt dat het niet uitmaakt of de gewijzigde ‘slots’ in dit geval een buitengewone omstandigheid vormen (hetgeen de passagier heeft betwist). De minimale overstaptijd te Frankfurt was namelijk 45 minuten, waardoor de passagier de aansluitende vlucht ook had gemist, wanneer de vertraging ten gevolge van de gewijzigde ‘slots’ buiten beschouwing wordt gelaten en ervan wordt uitgegaan dat vlucht LH1299 met 42 minuten vertraging te Frankfurt was aangekomen (om 16:42 uur lokale tijd). Dit betekent dus dat het missen van de aansluitende vlucht - en daarmee de uiteindelijke vertraging op de eindbestemming - niet is veroorzaakt door (de vertraging door) de gewijzigde ‘slots’ van de vlucht in kwestie. De vervoerder heeft dus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vertraging op de eindbestemming is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.
4.6.
Nu de vervoerder verder geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het (in de tweede plaats) gevorderde bedrag van € 217,80 niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zal dit bedrag worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt, maar met uitzondering van de gevorderde btw over de KvK-kosten, omdat die niet toewijsbaar is. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
4.9.
Aan de passagier zal een certificaat worden afgegeven, zoals door haar is verzocht, conform artikel 53 Brussel I bis-Vo.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 1.417,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 23 augustus 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 105,50;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 374,00
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter