ECLI:NL:RBNHO:2021:9032

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/320128 / KG ZA 21-476
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een geldvordering in kort geding wegens het ontbreken van spoedeisend belang tussen broer en zus over erfdeel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde eiser, een broer, dat zijn zus, gedaagde, hem een bedrag van € 85.395,90 zou uitkeren, vermeerderd met wettelijke rente. Dit bedrag was zijn erfdeel uit de nalatenschap van hun overleden vader, die op 13 juni 2020 was overleden. De vader had in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling opgenomen, wat inhoudt dat de langstlevende echtgenoot, in dit geval de moeder van partijen, de erfenis van de vader kon verteren. De moeder overleed op 21 mei 2021, en uit haar testament bleek dat zij haar kinderen als erfgenamen benoemde. Eiser stelde dat hij recht had op zijn erfdeel, maar gedaagde, die als executeur was benoemd, betwistte dat er voldoende saldo was om het erfdeel uit te keren. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering. Het feit dat hij al sinds 21 mei 2021 recht had op zijn erfdeel was niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van een spoedeisend belang. De rechter wees erop dat de afwikkeling van een nalatenschap tijd kost en dat er nog geen boedelbeschrijving was opgemaakt. Bovendien had gedaagde aangeboden om een voorschot van € 25.000,- te betalen, wat eiser had afgewezen. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/320128 / KG ZA 21-476
Vonnis in kort geding van 18 oktober 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R. Gardeslen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Maasdam te Berkhout.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 september 2021, met producties 1-10;
  • een brief van 28 september 2021 van mr. Gardeslen voornoemd, met een aanvullende productie (productie 11);
  • een brief van 30 september 2021 van mr. Gardeslen, met twee aanvullende producties (producties 12 en 13);
  • een brief van 30 september 2021 van mr. Maasdam voornoemd, met producties 1-12;
  • de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broer en zus van elkaar.
2.2.
Op 13 juni 2020 is hun vader, [vader] (hierna: erflater), overleden.
2.3.
Het door erflater op 29 februari 1988 opgemaakte testament luidt voor zover van belang als volgt:
TEN TWEEDE.Voor geval mijn huwelijk met mijn genoemde echtgenote door mijn vóóroverlijden wordt ontbonden, benoem ik haar tot erfgename van een zodanig gedeelte mijner nalatenschap als waarover ik te mijnen sterfdage maximaal te haren behoeve zal mogen beschikken.
TEN DERDE.Ik bepaal dat alle tot mijn nalatenschap behorende zaken op de voet van het bepaalde in artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek verblijven aan mijn echtgenote tegen de waarde vast te stellen in onderling overleg of zoals door de wet is voorgeschreven voor boedelscheiding, waarbij minderjarigen zijn betrokken, onder verplichting voor mijn genoemde echtgenote alle tot mijn nalatenschap behorende schulden en lasten, benevens de begrafeniskosten, de boedelkosten en alle successierechten tengevolge van mijn overlijden verschuldigd, voor haar rekening te nemen en aan ieder van mijn erfgenamen de waarde van hun zuiver erfdeel schuldig te erkennen, waarbij onder zuiver erfdeel derhalve is te verstaan het erfdeel na aftrek van alle schulden, lasten, kosten en rechten daarop vallende.
TEN VIERDE.Opdat mijn echtgenote ook na mijn overlijden zoveel mogelijk op dezelfde voet kan blijven leven als voorheen bepaal ik, dat de door haar aan mijn overige erfgenamen schuldig erkende bedragen wegens overbedeling, eerst opvorderbaar zullen zijn, met de rente tot de dag van betaling en zonder dat enige nadere ingebrekestelling noodzakelijk zal zijn, in de volgende gevallen:a) bij haar overlijden (…)
Genoemde vorderingen zullen een enkelvoudige rente van zeven procent (7%) per jaar dragen, welke rente zal ingaan bij mijn overlijden en eerst zal behoeven te worden verrekend op de dag van opeisbaarheid van de hoofdsom.(…)”
2.4.
Door of namens de echtgenote van erflater en de moeder van partijen, [moeder] (hierna ook te noemen: erflaatster), is op 12 januari 2021 aangifte erfbelasting gedaan.
2.5.
Op 21 mei 2021 is erflaatster overleden. Uit het testament van erflaatster van
7 oktober 2020 is het volgende van belang:
1. ErfstellingIk benoem tot mijn erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen: mijn kinderen.(…)
HOOFDSTUK 3. LEGAAT KLEINKINDEREN1. Ik legateer aan ieder van mijn kleinkinderen een bedrag in geld. Dit bedrag is voor ieder van hen gelijk aan het bedrag dat ten tijde van mijn overlijden voor ieder van hen is vrijgesteld van de heffing van erfbelasting, (…) (voor het jaar tweeduizend twintig is dit bedrag twintigduizend negenhonderdzesenveertig euro (€ 20.946,00).Deze legaten dienen te worden afgegeven binnen acht maanden na mijn overlijden.
De legaten komen ten laste van de erfgenamen.(…)

1.1. Benoeming executeurIk benoem mijn dochter, mevrouw [gedaagde] , (…), tot executeur (…)

2.TakenDe executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren, de vorderingen te innen en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.De executeur is daarom, voor zover van toepassing, onder meer bevoegd de legaten af te geven, de erfbelasting te betalen en de overige schulden van de nalatenschap te voldoen.(…)

3.BoedelbeschrijvingDe executeur is verplicht met bekwame spoed, zo mogelijk binnen zes (6) maanden, na mijn overlijden ten behoeve van mijn erfgenamen een boedelbeschrijving met inbegrip van een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap op te maken. (…)

8.LoonDe executeur heeft voor zijn werkzaamheden geen recht op loon.

De door de executeur in de uitoefening van zijn taak gemaakte kosten komen ten laste van de nalatenschap.(…)10. Rekening en verantwoordingDe executeur moet jaarlijks en bij het einde van zijn werkzaamheden aan de erfgenamen of zijn opvolger rekening en verantwoording afleggen van het beheer van de nalatenschap.(…)”
2.6.
Op 2 augustus 2021 heeft [eiser] een aanslag erfbelasting opgelegd gekregen ter hoogte van € 5.789,-. Hieruit komt naar voren dat de totale verkrijging € 78.842,- bedraagt.
2.7.
Bij e-mailbericht van 19 augustus 2021 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om zijn erfdeel vermeerderd met wettelijke rente tot en met 20 augustus 2021, te weten een bedrag van € 85.395,90, aan hem uit te keren. Op 27 augustus 2021 heeft [eiser] [gedaagde] nogmaals gesommeerd tot betaling over te gaan.
2.8.
Bij verzoekschrift gedateerd 21 augustus 2021 heeft [eiser] (de kantonrechter van) deze rechtbank verzocht om [gedaagde] te ontslaan als executeur en een onafhankelijk notaris als opvolgend executeur te benoemen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na aanpassing van zijn eis ter zitting - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair [gedaagde] veroordeelt om een bedrag van
€ 85.395,90 vermeerderd met de testamentair vastgelegde rente van 7% per jaar vanaf
21 augustus 2021 aan [eiser] te voldoen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] om als executeur genoemd bedrag uit de boedel van erflaatster aan [eiser] uit te keren, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
Ter zitting is namens [eiser] aangegeven dat hij blijkens de boedelbeschrijving van erflaatster, zoals die recentelijk is aangepast door [gedaagde] , ter zake van de erfenis van erflater in ieder geval recht heeft op een bedrag van € 51.136,-. Dit bedrag vordert hij subsidiair van [gedaagde] .
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat hij een opeisbare vordering heeft, zijnde zijn zuivere erfdeel ad € 78.842,- vermeerderd met wettelijke rente in de nalatenschap van erflater. [gedaagde] dient dit bedrag uit te keren uit de boedel van erflaatster. Uit de boedelbeschrijving van
28 juli 2021 volgt dat de boedel voldoende gelden (saldi spaarrekeningen) bevat om de vordering van [eiser] te voldoen. Door niet tot uitkering over te gaan, verzaakt [gedaagde] haar wettelijk en testamentair opgedragen taken om als executeur de schulden van de nalatenschap te voldoen. Aangezien [gedaagde] ook andere taken en verplichtingen verzaakt, heeft [eiser] verzocht om haar ontslag als executeur. Nu [gedaagde] nauwelijks reageert op sommaties, terwijl zij geen zwaarwegende belangen tegen het uitkeren van de opeisbare vordering van [eiser] kan hebben, heeft [eiser] recht en een spoedeisend belang bij het door hem gevorderde.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat er voldoende saldo is om het erfdeel van erflater aan [eiser] te voldoen. Het testament van erflaatster is helder en geeft aanleiding tot diverse (substantiële) verrekenposten. Hierdoor zal het erfdeel van erflater naar beneden moeten worden bijgesteld. In plaats van rustig af te wachten wat het uiteindelijke bedrag zal worden, heeft [eiser] een kort geding gestart. Dit is gedoemd te mislukken, omdat een spoedeisend belang ontbreekt en er een groot restitutierisico bestaat. Gezien de verrekenposten is het de vraag of de bodemrechter erflaters erfdeel integraal zal toewijzen. Er worden door deze procedure en het verzoekschrift wijziging executeur nodeloos (advocaten)kosten gemaakt, die als schulden van de nalatenschap kunnen worden beschouwd. Dit kan ertoe leiden dat de legaten aan de kleinkinderen in gevaar komen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij een spoedeisend belang bestaat. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het door hem gevorderde. Het enkele feit dat het in de visie van [eiser] (te) lang duurt voordat hij zijn al sinds 21 mei 2021 opeisbare erfdeel zal ontvangen, is in dat kader ontoereikend. Daarbij is in aanmerking genomen dat het nu eenmaal tijd kost om een nalatenschap af te wikkelen. Anders dan [eiser] kennelijk meent, kunnen de nalatenschappen van erflater en erflaatster niet losgekoppeld worden. Alleen al niet omdat de nalatenschap van erflater is opengevallen door het overlijden van erflaatster. Ook inhoudelijk bestaat een grote onderlinge samenhang tussen beide nalatenschappen. Omdat in het testament van erflater een zogenoemde ouderlijke boedelverdeling is opgenomen, had erflaatster als achterblijvende partner de erfenis van erflater kunnen verteren. Dat heeft erflaatster niet gedaan. Na haar overlijden moest echter wel worden onderzocht wat er resteert van de nalatenschap van erflater.
In het testament van erflaatster is aan de executeur ook een termijn van zes maanden gegund om een boedelbeschrijving op te stellen. Deze termijn is nog niet voorbij.
4.3.
Door of namens [eiser] is bovendien niet gesteld dat hij op dit moment dringend geld nodig heeft, integendeel. Vaststaat dat [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure - en ter zitting - heeft aangeboden om als voorschot op de erfenis van erflater alvast een bedrag van € 25.000,- aan [eiser] te voldoen. [eiser] heeft dit aanbod niet geaccepteerd. Bovendien heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat hij het [gedaagde] zeer kwalijk neemt dat zij heeft gezegd dat hij waarschijnlijk geldnood heeft. Dat is zeker niet het geval, aldus [eiser] . Daarnaast heeft
mr. Gardeslen aangegeven dat deze zaak niet zo spoedeisend is dat hij de vier weken durende vakantie van mr. Maasdam niet kon afwachten. Uit al het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat van [eiser] niet kan worden gevergd de beslissing in een eventuele bodemprocedure af te wachten. Bezien tegen die achtergrond is een ordemaatregel niet op zijn plaats. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de rente over het erfdeel van [eiser] in de nalatenschap van erflater doorloopt, zodat hij niet wordt benadeeld doordat dit erfdeel nog niet is uitgekeerd.
4.4.
Dit betekent dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 952,-
- salaris advocaat
€ 1.016,-
Totaal € 1.968,-

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.968,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma op 18 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: PY