In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van zijn vlucht van Amsterdam Schiphol naar Frankfurt op 27 mei 2018. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk zware onweersbuien en beperkte capaciteit op de luchthaven Frankfurt. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht te wijten was aan deze buitengewone omstandigheden, waardoor de compensatieplicht niet van toepassing was. De rechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat annuleringen het gevolg zijn van omstandigheden buiten hun controle om vrijstelling van compensatie te verkrijgen.