ECLI:NL:RBNHO:2021:9041

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
8853958 \ CV FORM 20-9208
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers op basis van Europese regelgeving

In deze zaak hebben de passagiers een verzoek ingediend tegen TAP Air Portugal, de vervoerder, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Senegal via Lissabon op 18 november 2018. Door een vertraging van de eerste vlucht hebben zij hun aansluitende vlucht gemist en zijn zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers hebben compensatie van € 2.400,00 geëist, evenals buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De vervoerder heeft de verschuldigdheid van de compensatie betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een besluit van luchtverkeersbeheer.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers recht hebben op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder moest aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de passagiers recht hebben op de gevraagde compensatie, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.763,00, vermeerderd met rente. De proceskosten zijn ook voor rekening van de vervoerder.

De beschikking is gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8853958 \ CV FORM 20-9208
Uitspraakdatum: 6 oktober 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
beiden wonende te [woonplaats] (Frankrijk)
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede en E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 30 oktober 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 20 januari 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Lisboa Airport, Lissabon naar Blaise Diagne International Airport, Ndiass (Senegal) op 18 november 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lissabon is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 363,00, subsidiair € 435,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 december 2018;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 2.400,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Hij voert aan dat de het vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden, te weten een besluit van luchtverkeersbeheer.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
4.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat een nieuw slot opgelegd door luchtverkeersbeheer een buitengewone omstandigheid kan vormen. Daarbij is van belang dat een luchtvaartmaatschappij bij het opleggen van een slot niet de mogelijkheid heeft om zelf te beslissen dat het betreffende vliegtuig eerder vertrekt. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de vervoerder het vluchtrapport van de vlucht, een ‘Slot Allocation Message (SAM)’ en een ‘Slot Relocation Message (SRM)’ overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat het toestel met een vertraging van 24 minuten, om 18:19 uur lokale tijd (17:19 uur UTC) is vertrokken. Uit het SRM bericht volgt echter dat een nieuw slot is opgelegd van 17:35 uur UTC. De vlucht is derhalve 16 minuten eerder vertrokken dan, was toegestaan, volgens het door de vervoerder overgelegde SRM bericht. Door de wijze waarop productie 2 is samengesteld kan niet worden uitgesloten dat geen volledig overzicht is overgelegd. De vervoerder heeft ook nagelaten te onderbouwen dat het toestel eerder heeft kunnen vertrekken terwijl het toestel naar zeggen van de vervoerder zich ten alle tijden aan het nieuwe, door luchtverkeerbeheer opgelegde, slot moet houden. De vervoerder heeft weliswaar toegelicht dat een slot een internationale term in de luchtvaart voor de tijdsperiode waarbinnen een vliegtuig mag opstijgen of landen. Gesteld noch gebleken is dat de tijdsperiode dusdanig ruim is dat het toestel, op grond van het nieuwe slot, 16 minuten eerder mocht vertrekken, en indien dit wel het geval is kan de kantonrechter op grond van hetgeen de vervoerder heeft uitgevoerd niet uitsluiten dat het toestel wellicht nog eerder kon en mocht vertrekken, waardoor de passagiers met inachtneming van een redelijke buffer de aansluitende vlucht nog konden halen. De conclusie is dan ook dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg was van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
4.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.7.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 19 december 2018, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.11.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.763,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 19 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 218,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open