ECLI:NL:RBNHO:2021:9097

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
21/4286
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omzettingsvergunning in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. van Hoef, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, dat op 26 augustus 2021 een omzettingsvergunning had verleend voor een pand dat verhuurd werd aan 9 personen. De vergunning maakte het mogelijk om het aantal huurders te reduceren tot maximaal 6, met de verplichting om binnen twee jaar aan de eis van maximaal 4 huurders te voldoen. Verzoeker stelde dat hij financieel afhankelijk was van de huurinkomsten en dat de besluitvorming leidde tot een dreigende financiële noodsituatie.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat een financieel belang op zichzelf onvoldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen, tenzij er sprake is van een daadwerkelijke financiële noodsituatie. Ondanks de zorgen van verzoeker over teruglopende huuropbrengsten en mogelijke opzeggingen, concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen aanwijzingen waren voor een dreigende financiële noodsituatie. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitkomst van de bezwaarprocedure kon worden afgewacht en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4286

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.A.M. van Hoef),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2021 (primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een omzettingsvergunning als bedoeld in de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2021 (de Huisvestingsverordening) verleend voor het pand op adres [adres 1] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De met het primaire besluit verleende vergunning strekt ertoe mogelijk te maken dat het pand op adres [adres 1] , dat werd verhuurd aan 9 personen, mag worden verhuurd aan maximaal 6 personen. Daarbij is bepaald dat verzoeker de feitelijke situatie binnen twee jaar na afgifte van de vergunning in overeenstemming dient te brengen met het bepaalde in artikel 3.3.1a, tweede lid, onder b, van de Huisvestingsverordening. Daarin is bepaald dat er maximaal aan 4 personen per pand mag worden verhuurd. Voorts is bepaald dat de feitelijke verhuur aan meer dan 4 personen gedurende genoemde periode van 2 jaar mag voortduren, maar ook dat verzoeker als er huurders vertrekken geen nieuwe huurders (meer) mag toelaten, zolang (nog) niet aan de eis van maximaal 4 huurders is voldaan.
2. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd.
3. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Uitgangspunt daarbij is dat alleen een voorlopige voorziening wordt getroffen indien de uitkomst van de bezwaar- of beroepsprocedure niet kan worden afgewacht.
4. Een financieel belang vormt op zichzelf in beginsel onvoldoende grond om een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld aan te nemen, tenzij door de bestreden besluitvorming een financiële noodsituatie dreigt.
5. De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 6 oktober 2021 in dit verband verzocht om aan te geven wat zijn spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening.
6. Verzoeker heeft hierop gereageerd bij brief van 13 oktober 2021. Daarin heeft hij gesteld dat het pand via [bedrijf 1] wordt verhuurd aan kamerbedrijf [bedrijf 2] en dat [bedrijf 2] vanwege opzeggingen van meerdere huurders voornemens is om de huur op te zeggen. Dit omdat de vrijgekomen kamers nu niet meer (opnieuw) verhuurd mogen worden. Voorts heeft verzoeker gesteld dat hij voor zijn inkomen afhankelijk is van de huurinkomsten uit het pand en van de inkomsten ook de hypotheek moet betalen die op het pand rust. Verzoeker heeft als bijlage bij zijn reactie van 13 oktober 2021 een aantal bijlagen gevoegd, te weten:
- Een huurovereenkomst tussen [bedrijf 3] B.V. en door
[bedrijf 1] i.o Eigenaar [verzoeker] . Deze overeenkomst betreft een pand aan de [adres 2] ;
  • Een huurovereenkomst tussen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] i.o Eigenaar [verzoeker] . Deze overeenkomst betreft het pand aan de [adres 1] ;
  • Een mail van 8 oktober 2021 waarin [naam 1] (voorletter is niet vermeld) door [bedrijf 1] wordt gewaarschuwd voor teruglopende huuropbrengsten en mogelijke opzeggingen;
  • Een bankafschrift op naam van [verzoeker] met een afschrijving van € 1274,24;
  • Een mail van [naam 2] aan [verzoeker] waarin wordt opgezegd per 1 september;
  • Een mail van dezelfde afzender gedateerd 16 juli 2021 (in het Engels) waarin ook wordt opgezegd, maar nu per eerdere datum;
  • Een print met belastinggegevens van [verzoeker] betreffende inkomstenbelasting 2019. Het betreft een concept-aangiftebiljet. Aangegeven is een dat een aanslag van nihil is te verwachten;
  • Een aangifte inkomstenbelasting van [verzoeker] over 2019. Uit de aangifte blijkt dat een negatief belastbaar inkomen is gesteld.
  • Een huurafrekening opgesteld door [bedrijf 1] , gericht aan [naam 3] , met daarop onder meer de vermelding van adres [adres 3] en de vermelding van een bedrag te ontvangen van € 3.988,64;
  • Een uitdraai van de betaalrekening van [naam 3] over de periode van 1 augustus 2021 tot 12 oktober 2021 met daarop onder meer te zien dat het hiervoor genoemde bedrag op deze rekening is gestort.
7. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht en in de overgelegde stukken geen aanwijzingen die duiden op een (dreigende) financiële noodsituatie. Het is weliswaar aannemelijk dat de besluitvorming zal leiden tot een (tijdelijke) inkomensachteruitgang, maar er is geen enkele aanwijzing die erop duidt dat verzoeker als gevolg van het bestreden besluit in een financiële noodsituatie verkeert of zal komen te verkeren als hij de uitkomst van de bezwaarprocedure moet afwachten. Voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding. Ook de stelling dat de schade die verzoeker door de besluitvorming lijdt zich achteraf moeilijk laat vaststellen, wat hier ook van zij, acht de voorzieningenrechter daarvoor onvoldoende.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.