In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. van Hoef, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, dat op 26 augustus 2021 een omzettingsvergunning had verleend voor een pand dat verhuurd werd aan 9 personen. De vergunning maakte het mogelijk om het aantal huurders te reduceren tot maximaal 6, met de verplichting om binnen twee jaar aan de eis van maximaal 4 huurders te voldoen. Verzoeker stelde dat hij financieel afhankelijk was van de huurinkomsten en dat de besluitvorming leidde tot een dreigende financiële noodsituatie.
De voorzieningenrechter oordeelde echter dat een financieel belang op zichzelf onvoldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen, tenzij er sprake is van een daadwerkelijke financiële noodsituatie. Ondanks de zorgen van verzoeker over teruglopende huuropbrengsten en mogelijke opzeggingen, concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen aanwijzingen waren voor een dreigende financiële noodsituatie. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitkomst van de bezwaarprocedure kon worden afgewacht en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.