ECLI:NL:RBNHO:2021:9157

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/314680 / KG ZA 21-160
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing bouwstop en medewerking aan woningaanpassing in kort geding

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een pand naast dat van gedaagde, een kort geding aangespannen om de bouwstop op te heffen die was opgelegd na een eerdere uitspraak. Eiser had een omgevingsvergunning verkregen voor een dakopbouw, maar deze leidde tot een significante vermindering van de lichtinval in de woning van gedaagde. Gedaagde had bezwaar gemaakt tegen de vergunning en een kort geding aangespannen, wat resulteerde in een vonnis dat de werkzaamheden aan de dakopbouw verbood totdat de lichtinval met niet meer dan 20% zou verminderen. Eiser heeft geprobeerd om de bouwplannen aan te passen, maar een lichtdeskundige concludeerde dat dit niet mogelijk was zonder de verhuurbaarheid van het appartement in gevaar te brengen. Eiser vorderde nu dat gedaagde zou meewerken aan aanpassingen aan zijn woning om de hinder te verhelpen, maar deze vordering werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde het recht heeft om de bouwstop te handhaven en dat de belangenafweging niet anders kon worden gemaakt dan in het vorige vonnis. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats]
zaaknummer / rolnummer: C/15/317677 / KG ZA 21-340
Vonnis in kort geding van 28 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.R. van Buiten te [plaats].
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. B. Wernik te [plaats].
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kortEiseres heeft bij een verbouwing drie ramen van haar buurman, gedaagde, geblindeerd. Gedaagde is een kort geding gestart, waarna eiseres een bouwstop is opgelegd. Daarbij is bepaald dat pas verder gebouwd mag worden als de bouwplannen dusdanig worden gewijzigd dat de teruggang in lichtinval in de woning van gedaagde maximaal 20% is. Uit onderzoek blijkt dat met wijziging van de bouwplannen de lichtinval niet tot 20% kan worden beperkt. [eiser] vordert nu de bouwstop op te heffen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling en de opname ter plaatse
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde].
  • de aanhouding om partijen de gelegenheid te bieden een schikking te bereiken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is sinds 1976 eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats]. Het pand van [gedaagde] bestaat uit een begane grond en twee verdiepingen. In de buitenmuur van de eerste verdieping bevinden zich een drietal doorzichtige vensters die zicht bieden op het naast gelegen perceel.
2.2.
[eiser] is eigenaar van het naastgelegen pand aan de [adres 2]-[adres 3]. Het pand van [eiser] bestaat uit een begane grond, huisnummer [adres 2], en een bovenwoning, [adres 3]. Op de bovenwoning bevond zich tot voor kort een dak met een schuine kap.
2.3.
Na een aanvraag daartoe heeft [eiser] op 1 mei 2020 een omgevingsvergunning gekregen op basis waarvan zij bovenop de eerste verdieping een opbouw kan realiseren en het pand verder kan splitsen. Zodoende kan een appartement worden gerealiseerd bovenop de eerste verdieping, huisnummer [adres 4]. In de als bijlage 3 aan de vergunning gehechte overwegingen is onder meer het volgende opgenomen:
‘Er is geconstateerd dat de belending (…) over ramen beschikt op de eerste verdieping. Het dichtzetten van deze ramen zal privaatrechtelijk moeten worden geregeld.’
2.4.
[gedaagde] heeft bezwaar en beroep aangetekend tegen de verleende vergunning. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard. In de bestuursrechtelijke procedure is [eiser] bijgestaan door een advocaat.
2.5.
Begin maart 2021 is de aannemer van [eiser] gestart met de bouw van de opbouw. Daarbij zijn platen voor de vensters van [gedaagde] gezet. De muur van de opbouw is op enkele centimeters van de buitenmuur en vensters van het pand van [gedaagde] gerealiseerd. De goot aan de bovenzijde van de opbouw is bevestigd aan de goot van het pand van [gedaagde]. Door deze ingrepen treedt praktisch geen daglicht meer door de vensters van [gedaagde] binnen.
2.6.
Bij brief van 14 maart 2021 heeft [gedaagde] [eiser] verzocht en gesommeerd de werkzaamheden per direct te stoppen.
2.7.
Na vergeefse sommatie om direct met de bouw te stoppen is [gedaagde] een kort geding gestart. Bij vonnis in kort geding van 26 april 2021, aangevuld bij vonnis van 7 mei 2021, is [eiser] veroordeeld de werkzaamheden met betrekking tot de dakopbouw te staken en gestaakt te houden. Daarbij is bepaald dat de werkzaamheden kunnen worden voortgezet als de lichttoetreding van de dichtgemaakte ramen ten opzichte van de oude situatie met niet meer dan 20% wordt verminderd.
2.8.
Uit onderzoek van een lichtdeskundige is gebleken dat het onmogelijk is om met aanpassing van de bouwplannen een dergelijke vermindering te realiseren. Het bouwplan zou zodanig moeten worden aangepast dat een verhuurbaar appartement in feite niet kan worden gerealiseerd.
2.9.
[eiser] heeft [gedaagde] op 9 juni 2021 voorgesteld om op kosten van [eiser] en overeenkomstig het advies van de lichtdeskundige via light-tubes lichtinval in de woning van [eiser] te creëren. Light-tubes zijn lichtkoepels die het daglicht bundelen en dit via een koker of kanaal verder geleiden. [gedaagde] heeft dit voorstel van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – primair het gebod op te heffen om de werkzaamheden aan de dakopbouw te staken en gestaakt te houden. Verder vordert [eiser] primair [gedaagde] op verbeurte van een dwangsom te gebieden de werkzaamheden te hengen en te gedogen, en hem te verbieden rechtsmaatregelen te treffen die erop gericht zijn de bouw stil te laten leggen of die de werking ontnemen aan dit vonnis. Subsidiair vordert [eiser] een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie acht.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat een lichtdeskundige heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is om met een aanpassing van het pand van [eiser] te voldoen aan de norm van 20% minder lichtinval die bij de vonnissen van 26 april 2021 en 7 mei 2021 is gesteld. Met een eenvoudige aanpassing van de woning van [gedaagde] kan wel aan deze norm worden voldaan, maar dat staat [gedaagde] niet toe. [eiser] stelt dat het onredelijk is dat [gedaagde] zijn woning niet wil laten aanpassen. Weliswaar vermindert de dakopbouw de lichttoetreding in de woning van [gedaagde], maar van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 juncto artikel 6:162 BW is geen sprake.
Bovendien zijn kleine aanpassingen van de woning van [gedaagde] voldoende om de hinder weg te nemen. [eiser] is bereid bij te dragen in de kosten daarvan, en indien zij daartoe wordt verplicht is [eiser] ook bereid [gedaagde] aanvullend te compenseren.
[eiser] wijst erop dat zij enorme schade lijdt bij handhaving van de bouwstop. [eiser] lijdt per maand een schade van € 612,50 omdat haar hypotheekrente gedurende de bouw 6,5% in plaats van 3%, is. Verder stelt [eiser] dat zij maandelijkse een schadepost van € 2.300,00 heeft wegens huurderving, en dat bij volledige afbraak van de opbouw haar schade € 105.000,00 bedraagt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is in dit geding niet de vraag of de hinder die [gedaagde] van het bouwplan ondervindt onrechtmatig is. Die vraag was aan de orde in het vorige kort geding en is bij het daarin gewezen vonnis beantwoord. In dit geding is aan de orde of [gedaagde] onrechtmatig handelt door [eiser] aan dat vonnis te houden.
4.2.
In het gegeven dat de continuering van de bouwstop voor [eiser] aanzienlijke schade met zich brengt vindt de voorzieningenrechter niet de vrijheid om de afweging van de belangen nu anders te maken dan in het vorige vonnis is gedaan. Het gaat hier om het bewust volledig blokkeren van een recht op daglichttoetreding. [gedaagde] heeft het recht daartegen op te komen. De omstandigheid dat hij door het plaatsen van light-tubes in zijn eigen pand de effecten van de inbreuk op zijn eigendom kan mitigeren is onvoldoende om hem het recht op het naleven van het vorige vonnis te ontzeggen.
4.3.
Een zodanige beperking zou als ordemaatregel ook te zeer prejudiciëren op de bodemprocedure: [eiser] wordt door de rechter in de gelegenheid gesteld om het bouwplan conform de door haar gekozen opzet af te bouwen en zal zich vervolgens in de bodemprocedure erop beroepen dat afbraak veel te ver gaat, er daarbij op wijzend dat [gedaagde] de problemen eenvoudig kan oplossen, bijvoorbeeld door het plaatsen van light-tubes.
Als er onder de geschetste omstandigheden al een grondslag is aan te wijzen waarop [gedaagde] als eigenaar kan worden gedwongen om zijn woning aan te passen aan de bouwplannen van [eiser], is het aan de bodemrechter om dat te doen, zonder in de afwegingen gehinderd te worden door een bij voorlopige voorziening toegestaan fait accompli. Daarbij is mede van belang dat het toestaan van afbouw de bodemrechter weliswaar niet verhindert om afbraak te gelasten, maar afbraak kost geld. Niet gezegd is dat [eiser] nog de middelen heeft om dat te bekostigen, indien de uitkomst van de bodemprocedure haar daartoe zou verplichten.
4.4.
De conclusie is dat de gevorderde voorzieningen moeten worden geweigerd. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.325,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevorderde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.325,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 28 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 830