ECLI:NL:RBNHO:2021:9173

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
9150229
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geleend bedrag en vergoeding voor niet-betaalde producten

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.M. Buitenhuis, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Slager en mr. K.S. Groen, voor de terugbetaling van een geleend bedrag en vergoeding voor niet-betaalde producten. De vordering is ingesteld op 31 maart 2021, en de zitting vond plaats op 4 augustus 2021. Eiseres heeft in 2020 producten besteld bij Valentus en heeft gedaagde gevraagd deze te verkopen. Gedaagde heeft een deel van de producten ontvangen, maar heeft tot op heden geen volledige betaling gedaan. Eiseres vordert in totaal € 1.000,51, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Gedaagde erkent een deel van de schuld, maar betwist de hoogte van de vordering en de verplichtingen uit een schuldverklaringsovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde de vordering tot € 240,00 erkent, maar dat de overige vordering van eiseres voor de producten gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9150229 \ CV EXPL 21-2518
Uitspraakdatum: 1 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. A.M. Buitenhuis
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigden: mr. E.H.J. Slager en mr. K.S. Groen

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 31 maart 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 4 augustus 2021 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij de gemachtigden van partijen aanwezig zijn geweest. [eiseres] heeft via een Skype-verbinding deelgenomen aan de zitting. [gedaagde] was niet aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [eiseres] en de gemachtigden ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 20 april 2021 haar eis vermeerderd en nadere stukken toegezonden. Per brief d.d. 15 juli 2021 heeft [eiseres] nog een nadere productie toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft in 2020 negen producten bij Valentus besteld, waarvoor zij op 27 februari 2020, 29 juli 2020 en 31 augustus 2020 aankoopfacturen heeft gekregen van Valentus, telkens voor drie producten. De bedragen op de aankoopfacturen waren respectievelijk $200,92, $200,92 en $200,50.
2.2.
Op 29 juni 2020 heeft er tussen [eiseres] en [gedaagde] een Whatsapp-gesprek plaatsgevonden waarin het volgende staat:
[eiseres] :[gedaagde] je had van mij 2 koffie een choco en een detox toch tot nu toe verkocht en die detox dan voor jezelfEn 1 van die koffie was voor die vage chickDus je hebt een koffie en een choco al weggebracht en dan die detox voor jezelfFf voor de administratie
[gedaagde] :Hee sorry schatIk ben net pas weer wakker, ik slaap oprecht alleen maar..Ik ga zo mn hulpverlening bellen t gaat niet chillMaar ik had idd een choco verkochtEn een detox meegenomenEn die koffie zit nog dicht
[eiseres] :Jaa en een koffie
[gedaagde] :(…)
Dus misschien kan ik die koffie nog verkopen
[eiseres] :Voor [naam]Hd je ook koffie nog
Had
[gedaagde] :[In reactie op het bericht: “Voor [naam] ”]
OhjaaKloptEn nog eentje voor die gare hick
[eiseres] :Dus 2x koffie, choco en een detoxIn totaal
(…)
[gedaagde] :Yesss
2.3.
[eiseres] heeft de volgende notitie op haar telefoon geschreven:
Geld aan [gedaagde] gegeven37 eu boete150 eu contant gegeven183 euro producten voor haar besteldIn totaal 370 euro- 80
In totaal nog 290 euro + :
2x KoffieChocodetoxVan mij verkocht en heb nog geen geld gehad
= 65 x 4 producten = €260
260 + 290 = 550
2.4.
Op 13 juli 2020 heeft [eiseres] per Whatsapp een printscreen van de onder 2.3. genoemde notitie naar [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] antwoordt daarop:
Awhh omg schaam me dood
Ik ga t in 1 keer betalen hoor schat x
2.5.
Op 9 september 2020 heeft [eiseres] per Whatsapp aan [gedaagde] gevraagd of het binnenkort lukt om te beginnen met geld overmaken. [gedaagde] antwoordt daarop:
Jaaa sws
Ik krijg salaris straks van werk
2.6.
Op 14 oktober 2020 heeft [gedaagde] per Whatsapp een bericht aan [eiseres] geschreven:
Ik probeer je echt zsm dat geld te geven
2.7.
Op 10 november 2020 heeft [gedaagde] per Whatsapp een bericht aan [eiseres] gestuurd:
En ik wil jou echt zsm je geld geven anders schaam ik me dood
2.8.
Op 23 november 2020 heeft [gedaagde] per Whatsapp een printscreen van een instagrampagina naar [eiseres] gestuurd waar zeven foto’s op staan met in totaal negen producten.
2.9.
Op 22 januari 2021 heeft [gedaagde] per Whatsapp het volgende bericht aan [eiseres] gestuurd, nadat [eiseres] heeft gevraagd wanneer [gedaagde] gaat betalen en aangeeft dat ze zelf “skeer” is:
Kan ik in termijnen doen? Vind je dat erg
Ik ben echt bezig, binnenkort betaal ik alles af bij je
2.10.
[gedaagde] heeft (in elk geval) vier producten van [eiseres] gekregen, die zij voor [eiseres] zou verkopen.
2.11.
[gedaagde] heeft tot op heden respectievelijk € 80,00 en € 50,00 aan [eiseres] betaald, zodat zijn nu nog een bedrag van € 240,00 van [eiseres] leent.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert – na vermeerdering en vermindering van eis – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.000,51 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] ten eerste een bedrag van € 500,00 verschuldigd is aan [eiseres] omdat zij een bedrag van € 370,00 heeft geleend in de vorm van een voorgeschoten boete, nog niet betaalde producten en een contant geleend bedrag, maar hier slechts € 130,00 van heeft terugbetaald, zodat er nog € 240,00 van de lening openstaat. Daarnaast heeft [gedaagde] vier producten verkocht voor [eiseres] , maar heeft zij het geld hiervoor, een bedrag van (4 x € 65,00 =) € 260,00, nog niet betaald aan [eiseres] . Ten tweede heeft [eiseres] negen producten van Valentus aan [gedaagde] geleend. [gedaagde] zou deze op Instagram zetten om te promoten en eventueel te verkopen voor [eiseres] . [eiseres] heeft tot op heden de producten niet terug ontvangen noch een geldbedrag hiervoor gekregen. Omdat de producten maar tot december 2021 houdbaar zijn, vordert [eiseres] nu de vervangingswaarde van de producten van [gedaagde] . Zij heeft er $602,34 voor betaald, wat volgens [eiseres] overeenkomt met een bedrag van € 500,51.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] erkent dat zij nog € 240,00 aan [eiseres] moet betalen, omdat zij dat van [eiseres] heeft geleend. Verder betwist [gedaagde] de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij redelijkerwijs niet gehouden kan worden aan de nakoming van haar verplichtingen uit een schuldverklaringsovereenkomst die zij 22 februari 2021 heeft ondertekend. De afbetalingsverplichting van € 50,00 per week die daarin was opgenomen, heeft een te bezwarend financieel effect op [gedaagde] . Daarom is het in één keer terugvorderen van het bedrag van € 500,00 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarnaast heeft [gedaagde] maar negen producten in totaal ontvangen van [eiseres] en niet, zoals [eiseres] stelt, dertien producten (eerst vier en later nog negen). Voor deze negen producten bestaat nog altijd een overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] op grond waarvan [gedaagde] de producten mag verkopen. Er is daarom geen grond voor teruggave van de producten noch voor betaling van de vervangingswaarde. Tot slot heeft [eiseres] een te hoog bedrag gerekend per product, nu uit de overgelegde factuur blijkt dat [eiseres] voor drie producten in totaal $145,95 heeft betaald, wat omgerekend naar euro’s lager uitkomt dan wat [eiseres] nu vordert.
4.2.
Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, zal hierna bij de beoordeling, voor zover relevant, worden besproken.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft de vordering van [eiseres] tot een bedrag van € 240,00 erkend. Dit bedrag ziet op € 37,00 aan boete, € 150,00 contant geleend geld en € 183,00 aan niet betaalde producten minus de betalingen van € 80,00 en € 50,00. Nu [gedaagde] dit bedrag heeft erkend, kan de vordering van [eiseres] in elk geval tot € 240,00 worden toegewezen.
5.2.
Daarnaast vordert [eiseres] vergoeding voor producten die zij aan [gedaagde] heeft gegeven. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het gaat om vier producten die [gedaagde] voor haar zou verkopen en negen producten die [gedaagde] voor haar op Instagram zou zetten. Die negen producten moest zij òf teruggeven òf voor [eiseres] verkopen en de waarde daarvan dan aan [eiseres] afdragen. [gedaagde] heeft in elk geval erkend dat ze de producten nog niet heeft teruggegeven. Voor wat betreft het aantal producten heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij slechts negen producten in totaal heeft ontvangen van [eiseres] en niet eerder ook nog eens vier producten. De kantonrechter volgt dit verweer niet. Daartoe kijkt de kantonrechter naar het Whatsapp-gesprek van 29 juni 2020, waar werd gesproken over vier producten: twee koffie, een choco en een detox, die blijkens het gesprek toen (deels) ook al verkocht waren dan wel die [gedaagde] voor zichzelf wilde kopen. Vijf maanden later, in november 2020, werd er gesproken over negen (Valentus) producten die zouden worden gepromoot op Instagram. Deze negen producten zijn ook te zien op de foto’s. Dit moeten dus andere producten zijn, want die zijn in november 2020 nog niet verkocht. Van een dubbeltelling is dan ook onvoldoende gebleken, zodat de kantonrechter uitgaat van vier producten die voor/in juni 2020 aan [gedaagde] zijn gegeven en negen producten die in november 2020 aan [gedaagde] zijn gegeven.
5.3.
Voor de vier producten waarover op 29 juni 2020 wordt gesproken, is onvoldoende komen vast te staan dat [gedaagde] die producten nog altijd heeft. Sterker nog, uit de Whatsapp-gesprekken volgt dat die producten in elk geval deels zijn verkocht dan wel dat [gedaagde] die voor zichzelf wilde houden/gebruiken. Dit volgt ook uit een Whatsapp-gesprek van 7 mei 2020 die in productie 10 van [eiseres] is opgenomen, waarin een Tikkie staat met de tekst: “
Hoi [gedaagde] , ik heb € 80,00 naar je overgemaakt voor ‘Koffie’. Groeten, [aanduiding] ”en waarbij [gedaagde] vermeldt: “
Ik heb 1 koffie net gebracht dat andere meisje komt morgen middag die wilde het perse ophalen”. In het Whatsapp gesprek van 29 juni 2020 zegt [gedaagde] zelf dat ook de choco is verkocht en dat ze een detox heeft meegenomen. Ze ontkent daarbij niet dat die voor haarzelf was. Hieruit volgt dat zij de waarde van deze vier producten aan [eiseres] moet vergoeden, omdat ze die heeft verkocht dan wel voor zichzelf heeft gekocht.
5.4.
Voor wat betreft de overige negen (Valentus) producten heeft [eiseres] eerst gesteld dat [gedaagde] alleen foto’s zou maken en de producten daarna zou teruggeven. Echter heeft zij ter zitting aangegeven dat [gedaagde] de producten ook eventueel mocht verkopen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat er tussen partijen een overeenkomst tot verkoop van de producten was zonder dat daar een termijn voor is afgesproken zodat deze overeenkomst nog altijd geldt en [gedaagde] dus nog niet verplicht is om de goederen terug te geven dan wel de waarde daarvan te vergoeden. Omdat [eiseres] zich op de rechtsgevolgen beroept, dient zij te bewijzen dat er tussen partijen slechts afgesproken is dat er foto’s gemaakt zouden worden en dat de producten daarna zouden worden teruggegeven. Hiervan heeft zij niets in het geding gebracht. Maar zelfs indien tussen partijen zou komen vast te staan dat [gedaagde] de producten mocht verkopen, gaat het hierbij om producten met een houdbaarheidsdatum welke datum verstrijkt in december 2021, althans dit is door [gedaagde] niet (voldoende) betwist. De kantonrechter merkt allereerst op dat de stellingen van [gedaagde] op dit punt overigens tegenstrijdig zijn. Eerst heeft [gedaagde] in haar conclusie van antwoord d.d. 9 juni 2021 namelijk gesteld dat zij de producten “op korte termijn aan eiseres (zal) retourneren”, terwijl zij, althans haar gemachtigden, ter zitting van 4 augustus 2021 – dus bijna twee maanden later – opeens aangeeft/aangeven dat zij de producten nog steeds probeert te verkopen en in elk geval vaststaat dat de producten, ondanks haar toezegging, nog altijd niet zijn teruggegeven aan [eiseres] . Voor producten die nog maar vier maanden houdbaar zijn, terwijl [gedaagde] de producten al sinds november 2020 in haar bezit heeft en ze ze, ondanks haar toezegging op 9 juni 2021, nog altijd niet heeft teruggegeven aan [eiseres] , is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] in redelijkheid nu aanspraak kan maken op de vergoeding van de waarde van de producten. Dit geldt eens te meer omdat uit de stukken blijkt dat, als [gedaagde] de producten alsnog zou verkopen, zij daar (ruim) € 20,00 winst op kan maken, omdat zij de producten voor € 80,00 per stuk verkoopt. Onder die omstandigheden kan [eiseres] in redelijk vergoeding van de waarde van de producten vorderen, zodat dit zal worden toegewezen.
5.5.
[gedaagde] heeft ter zitting verder nog aangevoerd dat [eiseres] een te hoog bedrag per product heeft gevorderd. [eiseres] heeft daarop gereageerd door te wijzen op de door haar overgelegde aankoopfacturen in dollars van de producten. Zij heeft verklaard dat zij altijd hetzelfde aankoopbedrag in dollars voor de producten betaalde, inclusief een bedrag aan “Shipping and Handling” en “Vat Tax”, zoals uit de aankoopfacturen blijkt. [gedaagde] heeft dat niet betwist. Het verschil tussen het bedrag dat [eiseres] vordert en het bedrag waarvan [gedaagde] zegt dat het redelijk zou zijn, zal dus zitten in de wisselkoers van de dollar. De kantonrechter gaat bij het berekenen van de waarde van de goederen uit van de wisselkoersen voor de dollar, zoals die blijken uit de site van de Belastingdienst ( [url] ). Voor de vier producten waarover [eiseres] en [gedaagde] op 29 juni 2020 per Whatsapp contact hebben, gaat de kantonrechter uit van de wisselkoers op die datum: $1,- is op dat moment gelijk aan € 0,91257529. Uit de overgelegde aankoopfacturen blijkt dat drie producten tot augustus 2020 $200,92 kostten. Eén product was dus $66,97 en gelet op de wisselkoers van juni 2020 komt dit overeen met een bedrag van € 61,12 per product, zodat de vier producten een waarde van € 244,46 vertegenwoordigden. Voor de andere negen producten worden de bedragen van de verschillende aankoopfacturen aangehouden en de wisselkoersen die blijkens de genoemde site van de Belastingdienst op de datum van de factuur golden. De producten van de factuur van 27 februari 2020 vertegenwoordigen zodoende een waarde van € 181,20 ($200,92 tegen een koers van
€ 0,9018759); de producten van de factuur van 29 juli 2020 vertegenwoordigen dan een waarde van € 178,88 ($200,92 tegen een koers van € 0,89031339) en de producten van de factuur van 31 augustus 2020 vertegenwoordigen een waarde van € 173,17 ($200,50 tegen een koers van € 0,86370703). Wanneer deze vier bedragen bij elkaar worden opgeteld (€ 244,46 + € 181,20 + € 178,88 + € 173,17) komt het totaal uit op een bedrag van € 777,71, terwijl [eiseres] (€ 260,00 + € 500,51 =) € 760,51 voor de dertien producten vordert. Aangezien dit minder is dan zij zou mogen vorderen, kan het door [eiseres] gevorderde bedrag in beginsel worden toegewezen.
5.6.
[gedaagde] heeft ten slotte nog aangevoerd dat het niet redelijk is dat [eiseres] de verschuldigde bedragen nu in één keer vordert, gelet op de financiële positie van [gedaagde] . De kantonrechter gaat hierin niet mee en geeft hiervoor de volgende redenen. [gedaagde] heeft op 29 juni 2020 aangegeven dat zij producten voor [eiseres] heeft verkocht. Uit het Whatsapp-gesprek volgt dat zij per product € 80,00 ontvangt en daarvan € 20,00 mocht houden van [eiseres] als beloning voor het verkopen. Het valt dan ook niet in te zien waarom zij met die overige € 60,00 de waarde van de producten niet al direct na de verkoop aan [eiseres] heeft kunnen vergoeden. Verder zegt [gedaagde] in de Whatsappgesprekken over de geldlening vanaf 13 juli 2020 meerdere keren toe dat zij deze zo spoedig mogelijk (in één keer) gaat terugbetalen. [eiseres] gaat steeds weer akkoord met een uitstel. [gedaagde] heeft tot op heden slechts € 130,00 van de lening terugbetaald en verder niets. Ook de waarde van de producten heeft zij niet vergoed aan [eiseres] , terwijl zij die dus deels al had verkocht dan wel in elk geval al vanaf november 2020 in haar bezit had en dus had kunnen teruggeven aan [eiseres] , zodat [eiseres] de producten zelf kon verkopen. Dit is inmiddels zo lang geleden en had zo eenvoudig anders opgelost kunnen worden, dat de kantonrechter het redelijk acht dat [eiseres] deze bedragen nu in één keer vordert. Dat [gedaagde] geen geld heeft om de lening terug te betalen, is uiteraard vervelend maar maakt dit oordeel niet anders.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 1.000,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,00
griffierecht € 85,00
salaris gemachtigde € 248,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter