In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een rechtspersoon en een natuurlijk persoon, dat de rechtbank zou verklaren dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen met gedaagde voor de verkoop van een recreatiewoning. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een koopovereenkomst was gesloten, omdat partijen overeenstemming hadden bereikt over de essentiële onderdelen van de overeenkomst, namelijk het object en de prijs. Gedaagde had echter geweigerd om de woning te leveren, onder andere vanwege belastingkwesties. Eisers hadden gedaagde in gebreke gesteld en conservatoir beslag gelegd op de woning. De rechtbank oordeelde dat gedaagde verplicht was om de koopovereenkomst te ondertekenen en de woning schoon en leeg op te leveren. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde hieraan niet voldeed. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding van eisers af, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten. Het vonnis werd uitgesproken op 20 oktober 2021.