ECLI:NL:RBNHO:2021:9360

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
C/15/318928 / KG ZA 21-417
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige contactregeling en Raadsonderzoek in kort geding tussen gescheiden ouders

In deze zaak heeft een vader, die al lange tijd geen contact heeft gehad met zijn 9-jarige dochter, een kort geding aangespannen om contactherstel te bewerkstelligen. De moeder is echter met de dochter naar Aruba verhuisd, wat de situatie bemoeilijkt. De voorzieningenrechter heeft besloten om een Raadsonderzoek te gelasten, ondanks dat dit ongebruikelijk is in kort geding-procedures. Dit besluit is genomen omdat het onderzoek mogelijk de laatste kans biedt om te bepalen of een contact- of omgangsregeling in het belang van het kind moet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter baseert zich op het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, dat het recht van een kind op contact met beide ouders waarborgt.

De vader heeft in zijn vorderingen onder andere gevraagd om een voorlopige contactregeling en een verbod voor de moeder om naar het buitenland te verhuizen totdat er een definitieve uitspraak is gedaan. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat de vader wilde voorkomen dat de moeder met de dochter naar Aruba zou verhuizen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vader inhoudelijk beoordeeld, maar het gevorderde verhuisverbod is ingetrokken.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten dat de moeder de vader elke twee maanden moet informeren over de ontwikkeling van de dochter en dat er een Raadsonderzoek moet plaatsvinden om de mogelijkheden voor contactherstel te onderzoeken. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot april 2022, om de resultaten van het onderzoek af te wachten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/318928 / KG ZA 21-417
Vonnis in kort geding van 18 oktober 2021
in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats]
,
eiser in conventie, hierna ook te noemen: de vader,
advocaat mr. B.S. van Haeften, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
tegen
[de moeder] ,
wonende te Aruba
,
gedaagde in conventie, hierna ook te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.L. Sieval, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen, betekend op 6 augustus 2021;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 30 september 2021;
  • het bericht van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen op 1 oktober 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021
.Aanwezig waren de vader, bijgestaan door mr. B.S. van Haeften, en mr. W.L. Sieval namens de moeder. De moeder heeft op het laatste moment besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de zitting bij te wonen via een beeldverbinding.
Tevens was namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] .
1.3.
De advocaat van de vader heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die in 2013 is verbroken. Uit deze relatie is geboren de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna: [de minderjarige] en/of de minderjarige).
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
3. Het geschil
3.1.
De vader vordert, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voorlopig te bepalen dat:
*de moeder wordt verplicht om gehoor te geven aan een voorlopige contactregeling zoals in de dagvaarding onder punt 19 opgenomen, inhoudende:
- de eerste vier contactmomenten op een door de rechtbank te bepalen dag en tijdsverloop, waarbij de vader en [de minderjarige] in de gelegenheid worden gesteld om voor de duur van een uur iets met elkaar te gaan drinken;
  • na de eerste vier contactmomenten, op een door de rechtbank te bepalen dag en tijdsverloop, vier contactmomenten te bepalen waarbij de vader en [de minderjarige] voor de duur van vier uren met elkaar doorbrengen zodat de vader een activiteit met [de minderjarige] kan ondernemen;
  • na de tweede vier contactmomenten te bepalen dat [de minderjarige] een zaterdag om de twee weken met de vader zal zijn van 10.00 uur in de ochtend tot 19.00 uur in de avond, althans dat de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vaststelt die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
*de moeder wordt verboden om te verhuizen naar het buitenland tot het moment dat de bodemrechter een definitieve uitspraak heeft gedaan omtrent de contactregeling en het gezag;
*de moeder wordt verplicht de vader maandelijks en binnen twee weken na het vonnis te informeren en te consulteren zoals genoemd in punt 22 van de dagvaarding, welke verplichting ziet op:
  • algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling;
  • lichamelijke ontwikkeling;
  • medische aangelegenheden;
  • school en schoolaangelegenheden:
  • sport en sociale activiteiten;
  • een keer in de maand een foto toesturen.
3.2.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de vader nietontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen dan wel over te gaan tot afwijzing van de vorderingen zoals opgenomen in het petitum van de dagvaarding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid

4.1.
De voorzieningenrechter acht zich bevoegd in deze zaak, nu de minderjarige en de moeder op het moment van betekening van de dagvaarding hun woonplaats in [plaats] hadden. Bij monde van haar advocaat heeft de moeder dit ter zitting erkend.
spoedeisend belang
4.2.
Op grond van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.3.
De vader heeft gesteld dat hij in actie is gekomen omdat hij had vernomen van de plannen van de moeder om met de minderjarige naar Aruba te verhuizen. Hij wilde dat voorkomen, omdat hij meent dat het hoog tijd is voor contactherstel.
Namens de moeder is gesteld dat er geen sprake is van spoedeisend belang. De vader heeft immers zeven jaar de kans gehad een bodemprocedure te starten maar dat heeft hij al die tijd nagelaten. Het gevorderde verhuisverbod heeft feitelijk geen zin meer, omdat de moeder al met de minderjarige is verhuisd naar Aruba.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in deze sprake is van een spoedeisend belang, dat is gelegen in het voorkomen van het nog langer uitblijven van contact tussen de vader en de minderjarige. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de vader middels deze procedure wilde voorkomen dat de moeder naar Aruba of een ander land in het buitenland zou verhuizen, waarvoor op het moment van dagvaarding de gekozen rechtsgang de juiste was nu de moeder met de minderjarige nog in [plaats] woonachtig was. In de periode tussen betekening van de dagvaarding en de mondelinge behandeling van onderhavige zaak is de moeder verhuisd. Omdat de vader wilde voorkomen dat de moeder zou verhuizen, neemt de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aan. Hij heeft de juiste rechtsgang gekozen om te bereiken wat hij wilde, namelijk het voorkomen van de verhuizing en de totstandkoming van contact en omgang. De voorzieningenrechter overweegt dat de vader weliswaar ter zitting de vordering om een verhuisverbod heeft ingetrokken, maar dit maakt niet dat daarom moet worden geoordeeld dat door de vader alsnog een verkeerde rechtsingang zou zijn gekozen. De voorzieningenrechter zal de resterende vorderingen dan ook inhoudelijk beoordelen.
verhuisverbod
4.4.
De vader heeft het door hem gevorderde verhuisverbod ter zitting ingetrokken, zodat de voorzieningenrechter daar niet meer op hoeft te beslissen.
voorlopige contact- /omgangsregeling
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een kind het recht heeft op omgang met beide ouders en dat dit recht slechts kan worden ontzegd indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of de omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
4.6.
Het is de voorzieningenrechter gebleken dat er al jarenlang geen contact is tussen de vader en de minderjarige. Het laatste fysieke contact tussen de minderjarige en de vader dateert van toen de minderjarige ongeveer anderhalf jaar oud was. Partijen hebben een turbulente voorgeschiedenis waarin het nodige is voorgevallen. Bij beschikking van 16 december 2015 heeft deze rechtbank het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over de minderjarige te belasten en een omgangsregeling vast te stellen, afgewezen. De Raad heeft in die procedure onderzoek gedaan en daartoe geadviseerd. In het onderzoeksrapport is destijds door de Raad ook aangegeven dat het van belang is dat de moeder de vader informeert over de ontwikkeling van de minderjarige.
4.7.
De vader heeft aangevoerd dat de moeder hem niet heeft geïnformeerd. Hij heeft gesteld dat hij een rol wenst te spelen in het leven van zijn dochter en dat hij ook zijn andere kinderen een rol in haar leven wil laten spelen. De vader heeft inmiddels een nieuw gezin en dat gaat goed. De vader heeft gesteld dat hij veel aan de minderjarige denkt en haar jaarlijks een kaartje stuurt. Hij is bang dat de minderjarige door deze verhuizing definitief uit zijn leven verdwijnt, terwijl hij een rol als vader in haar leven zou willen spelen. Hij gunt [de minderjarige] een rol als grote zus van zijn twee andere kinderen, en andersom zijn twee andere kinderen hun grote zus. De voorzieningenrechter begrijpt uit de toelichting van de vader ter zitting dat hij best eerder contact had willen zoeken met [de minderjarige] , maar dat hij dat vanwege met name de houding van de moeder niet heeft gedaan.
Ter zitting heeft de vader benadrukt dat het hem er vooral om gaat dat hij contact krijgt met [de minderjarige] en hij wil haar laten weten dat hij er voor haar wil zijn. Hij begrijpt dat de contact- / omgangsregeling zoals door hem gevorderd, praktisch niet uitvoerbaar is nu de minderjarige inmiddels op Aruba woonachtig is.
4.8.
De advocaat van de vader heeft verklaard dat zij een aantal keren contact met de moeder heeft gehad en dat de moeder daarbij heeft gezegd dat de minderjarige nieuwsgierig is naar de vader. Dit is door de advocaat van de moeder betwist. De advocaat van de moeder heeft verklaard dat de moeder nog steeds PTSS-klachten heeft als gevolg van de relatie met de vader. Er is sprake geweest van huiselijk geweld waarvan de minderjarige getuige is geweest en de vader heeft niet aangetoond dat hij aan zijn problematiek heeft gewerkt en veranderd is. De moeder stelt zich op het standpunt dat, gezien hetgeen zich in het verleden heeft afgespeeld, het niet in het belang van de minderjarige is om conform de vordering van de vader omgang te hebben. De moeder acht een onderzoek door de Raad naar de draagkracht voor het eventueel opstarten van een omgangsregeling noodzakelijk. De gevorderde contact-/ omgangsregeling is wat haar betreft praktisch niet uitvoerbaar.
4.9.
De voorzieningenrechter acht zich niet in staat om op dit moment het draagvlak van de moeder en de minderjarige voor een contact- en/of omgangsregeling te beoordelen. Wel staat buiten kijf dat onbelast contact met beide ouders in beginsel in het belang van een kind wordt geacht. De voorzieningenrechter overweegt dat deze procedure – gezien de verhuizing van de moeder en [de minderjarige] naar Aruba – wellicht de laatste reële mogelijkheid is om (binnen afzienbare tijd) te laten onderzoeken of een contact- dan wel omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht. De Raad heeft ter zitting het belang van een onderzoek in deze benadrukt en een onderzoek aangeboden.
Hoewel de voorzieningenrechter zich realiseert dat het ongebruikelijk is om in een kort geding-procedure een Raadsonderzoek te gelasten, zal de voorzieningenrechter daartoe in dit geval toch overgaan. Doorslaggevend daarvoor is dat een dergelijk onderzoek in deze procedure wellicht de laatste reële mogelijkheid is om (binnen afzienbare tijd) te laten onderzoeken of een contact- dan wel omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht. Mede op grond van de artikelen 9, derde lid, en 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een toereikende wettelijke basis is om een dergelijk onderzoek te gelasten. In voornoemde artikelen is – kort samengevat – bepaald dat de aangesloten Staten ervoor zorgen dat zij het recht van een kind eerbiedigen op het onderhouden van contact met de ouder van wie het kind gescheiden leeft en dat de belangen van het kind de eerste overweging vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen.
4.10.
De voorzieningenrechter acht een Raadsonderzoek nodig om een gedegen beslissing te kunnen nemen omtrent de gevorderde voorlopige contact- of omgangsregeling.
De voorzieningenrechter zal de Raad met name vragen onderzoek te doen naar en advies uit te brengen over:
- de mogelijkheden voor eventueel contactherstel tussen de minderjarige en de vader en op welke wijze dat het beste zou kunnen worden vormgegeven;
- of er bijzonderheden/belemmeringen bij de minderjarige aanwezig zijn waarmee rekening gehouden moet worden bij het vaststellen van een voorlopige contact- dan wel omgangsregeling;
- of de ouders professionele ondersteuning nodig hebben, en zo ja in welke vorm, om in het belang van de minderjarige hun onderlinge communicatie te verbeteren;
- te onderzoeken en te adviseren over de definitieve informatie- en consultatieverplichting van de moeder aan de vader en daarbij ook advies te geven over de wijze waarop de vader zich het beste kan opstellen ten opzichte van de moeder en de minderjarige. Hierbij acht de voorzieningenrechter de wens van de vader van belang uit te kunnen dragen dat hij er voor de minderjarige wil zijn;
- of er uit het onderzoek overige bevindingen naar voren komen die van belang zijn met betrekking tot de (voorlopige) contact- dan wel omgangsregeling, en, zo deze bevindingen naar voren komen, welke dit zijn.
4.11.
De verdere behandeling van onderhavige zaak wordt circa zes maanden aangehouden, tot en met 22 april 2022 pro forma, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de Raad af te wachten. Partijen worden vervolgens door de voorzieningenrechter in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de Raad. De voorzieningenrechter zal vervolgens beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
voorlopige informatie- en consultatieregeling
4.12.
Met betrekking tot de gevorderde informatie- en consultatieregeling overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter acht het, met de Raad, in het belang van de minderjarige dat haar vader over haar wordt geïnformeerd. Nu de vader geen contact heeft met de minderjarige, is hij voor de informatie over haar voornamelijk afhankelijk van de moeder. Op de moeder rust op grond van artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek de plicht om de vader te informeren over de minderjarige. Namens de moeder te kennen is gegeven dat zij de vader eens per twee à drie maanden - eenzijdig - zou willen informeren en foto’s toesturen.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter een voorlopige regeling vaststellen als na te melden, waarbij de voorzieningenrechter de vader adviseert niet te reageren op de informatie die hij van de moeder ontvangt, vanwege de door de advocaat van de moeder uitgesproken wens het – in ieder geval voorlopig – een eenzijdige informatiestroom te laten zijn. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de advocaten van partijen ervoor zullen zorgdragen dat de moeder tijdig in het bezit is van het e-mailadres van de vader.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
bepaalt dat de moeder voorlopige elke twee maanden de eerste dag van de maand, voor het eerst per 1 november 2021, en derhalve de tweede keer op 1 januari 2022, de vader per email dient te informeren over de:
- algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling;
- lichamelijke ontwikkeling;
- medische aangelegenheden;
- school en schoolaangelegenheden:
- sport en sociale activiteiten;
van de minderjarige, en de vader tevens een recente, goed gelijkende foto dient toe te sturen;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor in rechtsoverweging 4.10. omschreven doel en daarover aan de voorzieningenrechter te rapporteren en advies uit te brengen;
5.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit vonnis en van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
5.5.
houdt de behandeling ten aanzien van de omgangsregeling en de definitieve informatieregeling aan tot en met 22 april 2022 pro forma;
5.6.
bepaalt dat het rapport van de Raad uiterlijk 15 april 2022 door de voorzieningenrechter ontvangen dient te zijn, en wijst erop dat de voorzieningenrechter daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. van der Haak en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Spanjaard op 18 oktober 2021.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.