Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
,
,
1.De procedure
- de dagvaarding, met bijlagen, betekend op 6 augustus 2021;
- de conclusie van antwoord, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 30 september 2021;
- het bericht van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen op 1 oktober 2021.
.Aanwezig waren de vader, bijgestaan door mr. B.S. van Haeften, en mr. W.L. Sieval namens de moeder. De moeder heeft op het laatste moment besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de zitting bij te wonen via een beeldverbinding.
2.De feiten
- na de eerste vier contactmomenten, op een door de rechtbank te bepalen dag en tijdsverloop, vier contactmomenten te bepalen waarbij de vader en [de minderjarige] voor de duur van vier uren met elkaar doorbrengen zodat de vader een activiteit met [de minderjarige] kan ondernemen;
- na de tweede vier contactmomenten te bepalen dat [de minderjarige] een zaterdag om de twee weken met de vader zal zijn van 10.00 uur in de ochtend tot 19.00 uur in de avond, althans dat de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vaststelt die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling;
- lichamelijke ontwikkeling;
- medische aangelegenheden;
- school en schoolaangelegenheden:
- sport en sociale activiteiten;
- een keer in de maand een foto toesturen.
4.De beoordeling
bevoegdheid
Hoewel de voorzieningenrechter zich realiseert dat het ongebruikelijk is om in een kort geding-procedure een Raadsonderzoek te gelasten, zal de voorzieningenrechter daartoe in dit geval toch overgaan. Doorslaggevend daarvoor is dat een dergelijk onderzoek in deze procedure wellicht de laatste reële mogelijkheid is om (binnen afzienbare tijd) te laten onderzoeken of een contact- dan wel omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht. Mede op grond van de artikelen 9, derde lid, en 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een toereikende wettelijke basis is om een dergelijk onderzoek te gelasten. In voornoemde artikelen is – kort samengevat – bepaald dat de aangesloten Staten ervoor zorgen dat zij het recht van een kind eerbiedigen op het onderhouden van contact met de ouder van wie het kind gescheiden leeft en dat de belangen van het kind de eerste overweging vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen.