ECLI:NL:RBNHO:2021:9385

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
21/725 V
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens ontbreken van verzetgronden en machtiging

Op 15 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak, geregistreerd onder zaaknummer HAA 21/725 V. De opposante had eerder op 25 januari 2021 beroep ingesteld, maar dit beroep werd op 2 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposante verzet ingesteld, maar heeft zij verzuimd om verzetgronden of een schriftelijke machtiging over te leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante het griffierecht niet heeft voldaan en dat de gronden van het beroep niet zijn ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat het verzet niet-ontvankelijk verklaard moest worden, aangezien niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor het indienen van verzet. De rechtbank heeft de opposante in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft daarom besloten dat het verzet niet-ontvankelijk is, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/725 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2021 op het verzet van

[opposante], opposante

(gestelde gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Opposante heeft bij brief van 25 januari beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 2 juli 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante het griffierecht niet heeft voldaan, de gronden van het beroep niet heeft ingediend en geen schriftelijke machtiging heeft overgelegd.
2. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb in samenhang met artikel 8:55, eerste lid, van de Awb kan het verzet niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het verzet, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3. [naam] heeft verzuimd bij het verzetschrift een machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij/zij namens opposante gemachtigd is een verzetschrift in te dienen. Tevens heeft hij/zij niet de gronden van het verzet ingediend. Bij aangetekende brief van 16 augustus 2021 heeft de rechtbank [naam] verzocht alsnog een machtiging over te leggen en de gronden van het verzet in te dienen. Onderzoek in het Track & Trace-systeem van PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 17 augustus 2021 is bezorgd.
4. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu gesteld noch gebleken is van omstandigheden die daaraan in de weg zouden staan (artikel 6:11 van de Awb). Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.