ECLI:NL:RBNHO:2021:9579

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
8666472 \ CV FORM 20-6196
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na annulering van vlucht door luchtverkeersleidingstoring

In deze zaak hebben passagiers van een geannuleerde vlucht een verzoek ingediend bij de kantonrechter om compensatie van de vervoerder, Air France, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht van Amsterdam naar Johannesburg via Parijs werd op 19 juli 2018 geannuleerd als gevolg van een storing bij de luchtverkeersleiding in Brussel. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vroegen compensatie van € 3.600,00, plus buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de annulering van de vlucht in beginsel leidt tot een compensatieplicht voor de vervoerder, tenzij deze kan aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder voerde aan dat de annulering te wijten was aan een storing bij de luchtverkeersleiding, maar de kantonrechter oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat deze omstandigheden de annulering rechtvaardigden.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 4.144,50 aan de passagiers, inclusief wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen. Ook zijn de proceskosten toegewezen aan de passagiers. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8666472 \ CV FORM 20-6196
Uitspraakdatum: 13 oktober 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3], wonende te [woonplaats]
4.
[passagier sub 4], wonende te [woonplaats]
5.
[passagier sub 5], wonende te [woonplaats]
6.
[passagier sub 6] ,wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France,
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 16 juli 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 6 november 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Charles De Gaulle Airport, Parijs naar OR Tambo International Airport, Johannesburg (Zuid-Afrika) op 19 en 20 juli 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Parijs (hierna: de vlucht) is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 3.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 544,50 subsidiair € 586,85 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 november 2018;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 3.600,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat zij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden en betoogt daartoe dat het toestel door het Belgische luchtruim diende te vliegen. Op 19 juli 2018 kampte de Belgische luchtverkeersleiding echter met een grote storing in een cruciaal systeem, te weten het ‘Flight Data Processing System’. Het lagere luchtruim was volledig afgesloten en in het hogere luchtruim was slechts beperkt luchtverkeer mogelijk. Als gevolg hiervan ontstonden vertragingen. Het toestel waarmee de vlucht AF1440/AF1441 zou worden uitgevoerd stond gepland om 16:00 uur UTC vanaf Parijs naar Amsterdam te vertrekken. Het toestel kreeg echter om 14:00 uur UTC een CTOT van 16:56 uur UTC opgelegd. De CTOT is vervolgens om 14:38 uur UTC verschoven naar 16:50 uur UTC. Daarna kreeg het toestel geen verbetering van het CTOT meer. Tijdige uitvoering van de vlucht was daarmee uitgesloten. De vertraging zou op de vlucht van Amsterdam naar Parijs alleen nog maar verder zijn opgelopen, aldus de vervoerder. De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd en alle passagiers zoveel als mogelijk omgeboekt op rechtstreekse vluchten vanaf Schiphol, zodat de overlast voor de passagiers zo beperkt mogelijk is gebleven, aldus nog steeds de vervoerder.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op 19 juli 2018 sprake was van een storing bij de luchtverkeersleiding in Brussel waardoor vertragingen zijn ontstaan. De passagiers betwisten dat de storing de vertraging van de onderhavige vlucht heeft veroorzaakt aangezien de storing slechts anderhalf uur heeft geduurd, het luchtruim omstreeks 13:30 uur weer was geopend en de onderhavige vlucht pas zeven uur later stond gepland. De vervoerder heeft hiertegenover voldoende aannemelijk gemaakt dat de luchtverkeersleiding aan de voorafgaande vlucht een nieuwe CTOT heeft opgelegd als gevolg waarvan de voorafgaande vlucht in ieder geval te maken kreeg met een vertraging van 50 minuten. De kantonrechter is van oordeel dat het opleggen van een nieuw slot door de luchtverkeersleiding kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening. De vervoerder heeft voldoende aangetoond dat luchtverkeersbeheer meerdere nieuwe slottijden heeft opgelegd aan de voorafgaande vlucht. Een nieuw slot opgelegd door luchtverkeersbeheer is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder dient immers altijd een door luchtverkeersbeheer afgegeven slot op te volgen, zodat deze een buitengewone omstandigheid kunnen opleveren.
4.6.
Niet uitgesloten is dat de voorafgaande vlucht met een vertraging van 50 minuten alsnog had kunnen vertrekken. De vervoerder voert hiertoe ten aanzien van de passagiers aan dat een vertraging van minimaal 50 minuten niet meer was te voorkomen en dat de vertraging tijdens de uitvoering van de onderhavige vlucht gezien de omstandigheden die zich op de route hebben voorgedaan alleen nog maar zou zijn opgelopen. Hierdoor zouden alle passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist en op de luchthaven Parijs stranden, aldus de vervoerder. Onvoldoende is echter gebleken dat nadat de CTOT om 14:38 uur UTC van 16:56 uur UTC naar 16:50 uur UTC is verschoven het toestel geen verbetering van het CTOT meer zou (kunnen) krijgen en dat de vertraging alleen nog maar zou oplopen waarna de passagiers op het vliegveld van Parijs zouden stranden. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de vervoerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gewijzigde slottijden ertoe hebben geleid dat er geen andere optie was dan de vluchten te annuleren. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. Het beroep van de vervoerder op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de annulering ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen.
4.7.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke wordt het volgende overwogen. De passagiers hebben de wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum aankomst vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 20 juli 2018, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de primair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 28 november 2018, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4.144,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.600,00 vanaf 20 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 249,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open