ECLI:NL:RBNHO:2021:9608

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
9246777
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een billijke vergoeding na opzegging arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer, aangeduid als [verzoekster], die een billijke vergoeding eiste van haar werkgever, Stichting Parlan, na de opzegging van haar arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De werknemer was sinds 15 februari 2009 in dienst bij Parlan en had te maken met een progressieve aandoening die leidde tot toenemende arbeidsongeschiktheid. Parlan had de arbeidsovereenkomst opgezegd na toestemming van het UWV, en de werknemer verzocht om een billijke vergoeding op grond van artikel 7:682 lid 1 BW, stellende dat de opzegging het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Parlan. De kantonrechter concludeerde dat Parlan haar re-integratieverplichtingen had nageleefd en dat de werknemer niet voldoende had onderbouwd dat de werkgever haar verplichtingen had veronachtzaamd. De rechter benadrukte dat de werknemer ook een actieve rol moet spelen in haar eigen re-integratie en dat de werkgever niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de toename van de arbeidsongeschiktheid als deze voortkomt uit de medische situatie van de werknemer zelf.

De kantonrechter oordeelde verder dat de beslissing van het UWV om toestemming te verlenen voor de opzegging en de toekenning van een WIA-uitkering aan de werknemer bevestigen dat er geen reële kans op herstel was. De proceskosten werden aan de werknemer opgelegd, omdat zij ongelijk kreeg in haar verzoek. De uitspraak benadrukt de hoge drempel voor het toekennen van een billijke vergoeding en de noodzaak voor werknemers om hun claims goed te onderbouwen met concrete feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9246777 \ AO VERZ 21-48 (PA)
Uitspraakdatum: 8 november 2021
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. R.J. Ouderdorp
tegen
de stichting
Stichting Parlan,
gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: Parlan
gemachtigde: [xxx]
Samenvatting van de zaak
[verzoekster] was in dienst bij Parlan. Parlan heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] . [verzoekster] verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoekster] af omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Parlan.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om Parlan te veroordelen ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen. Parlan heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 4 oktober 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoekster] bij brief van 24 september 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum] , is op 15 februari 2009 in dienst getreden bij Parlan. De laatste functie die [verzoekster] vervulde, is die van Jeugdzorgwerker D, met een salaris van € 2.064,91 bruto per maand.
2.2.
Met ingang van juni 2012 is aan [verzoekster] een WGA-uitkering toegekend.
2.3.
In de loop van de jaren is de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] toegenomen.
2.4.
In de arbeidsdeskundige rapportage van 9 maart 2016 staat dat [verzoekster] niet geschikt is voor de maatgevende arbeid als pedagogisch medewerker.
2.5.
In verband met de chronische medische aandoening heeft [verzoekster] een behandeling ondergaan. Om die reden heeft [verzoekster] zich op 13 maart 2018 ziek gemeld.
2.6.
Parlan heeft op 24 mei 2018 een Plan van Aanpak opgesteld, welke door [verzoekster] is ondertekend. In het Plan van Aanpak staat onder meer dat het einddoel van de re-integratie is dat werkhervatting zal plaatsvinden in een andere functie bij de eigen werkgever. Tevens staat in het Plan van Aanpak dat [verzoekster] gaat starten met een nieuwe werkplek, te weten bij “Winkel voor Elkaar”.
2.7.
Op 19 juni 2018 heeft [verzoekster] zich weer volledig ziek gemeld in verband met een conflict met haar leidinggevende. Er hebben vervolgens gesprekken plaatsgevonden om de kwestie op te lossen.
2.8.
Uit de terugkoppeling van de bedrijfsarts van 28 augustus 2018 volgt dat er een voorstel is gedaan om te hervatten in een ander type werk. Ook is mediation geadviseerd. Mediation heeft ook plaatsgevonden.
2.9.
Uit de terugkoppelingen van de bedrijfsarts van 15 januari 2019 en 26 februari 2019 volgt dat er een inzetbaarheidsprofiel zal worden opgemaakt waarin de beperkingen en mogelijkheden van [verzoekster] worden vastgelegd en dat er een arbeidsdeskundige moet worden ingeschakeld om te adviseren over de voortgang van de re-integratie.
2.10.
Uit het inzetbaarheidsprofiel volgt dat de belastbaarheid afneemt. Er is sprake van een chronische aandoening met veel complicaties en regelmatige behandelingen waardoor frequente uitval plaatsvindt. De conclusie van de rapportage van de arbeidsdeskundige van 18 maart 2019 is dat het eigen werk op dit moment te belastend is, maar dat [verzoekster] de maatgevende arbeid ook kan uitvoeren op een andere plek, bij het zogenaamde uitwijkhuis.
2.11.
Op 26 maart 2019 heeft [verzoekster] de “eerstejaarsevaluatie van het plan van aanpak WIA” ondertekend.
2.12.
Bij beslissing van 1 april 2020 is aan [verzoekster] per 10 maart 2020 een IVA-uitkering toegekend vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. [verzoekster] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
2.13.
Op 18 november 2020 heeft Parlan toestemming aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Op 9 december 2020 heeft het Uwv de toestemming verleend. Vervolgens heeft Parlan de arbeidsovereenkomst bij brief van 14 december 2020 opgezegd met ingang van 1 april 2021.
2.14.
Parlan heeft aan [verzoekster] een transitievergoeding toegekend van € 10.260,78 bruto.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om aan haar ten laste van Parlan een billijke vergoeding toe te kennen, op grond van artikel 7:682 lid 1, onderdeel c, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoekster] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Parlan. In dat kader heeft [verzoekster] het volgende aangevoerd.
3.2.
Parlan heeft ernstig verwijtbaar gehandeld omdat zij haar werkgeversverplichtingen gedurende het re-integratietraject heeft veronachtzaamd. Zij stelt daartoe dat Parlan een argwanende houding jegens haar heeft gehad, juist in een periode van ziekte waarin van een werkgever een constructieve houding verwacht mag worden. De initiatieven van Parlan waren er alleen op gericht om haar op een zijspoor te zetten en Parlan heeft haar op geen enkele wijze gestimuleerd om haar eigen dan wel passende inhoudelijke werkzaamheden uit te voeren. En tot slot maakt de houding van Parlan om [verzoekster] net zo lang van het ene naar het andere tijdelijke baantje te sturen, tot zij het fysiek niet meer aankon vanwege toegenomen gezondheidsklachten, dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Hierdoor heeft [verzoekster] de tijd die zij kon benutten om nog productief te zijn en zich productief en gewenst te voelen, niet kunnen gebruiken.

4.Het verweer

4.1.
Parlan verweert zich en stelt dat het verzoek om ten laste van haar een billijke vergoeding toe te kennen, moet worden afgewezen. Parlan voert daartoe – samengevat –aan dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Parlan. Parlan is haar re-integratieverplichtingen nagekomen. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op adviezen van de bedrijfsarts en rapporten van deskundigen. Parlan heeft steeds gezocht naar passend werk voor [verzoekster] en heeft daarbij benadrukt dat continuïteit belangrijk was, zodat dit passende werk een succes zou worden. Parlan heeft [verzoekster] zo lang mogelijk in het arbeidsproces gehouden. Haar beperkte mogelijkheden zijn objectief vastgesteld door het Uwv en zijn het gevolg van haar ziekte, niet het gevolg van enige handelen of nalaten door Parlan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoekster] een billijke vergoeding moet worden toegekend.
5.2.
Uit het bepaalde in artikel 7:682 lid 1 aanhef en onderdeel c BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met de toestemming van het Uwv, aan die werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien een opzegging wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel b, BW het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis en geldende jurisprudentie volgt dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op grond waarvan de werknemer aanspraak kan maken op een billijke vergoeding (naast de transitievergoeding) een hoge drempel geldt. Daarvoor is alleen aanleiding in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werkgever als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd (zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3, blz. 34).
5.3.
[verzoekster] verwijt Parlan onvoldoende re-integratie inspanningen te hebben verricht, door haar niet daadwerkelijk te laten terugkeren in passend werk. Zij stelt daartoe dat zij door het handelen van Parlan meer klachten heeft ontwikkeld en dat dat ertoe heeft geleid dat [verzoekster] volledig arbeidsongeschikt is verklaard.
5.4.
Volgens [verzoekster] dienen ook de re-integratieverplichtingen van Parlan voor 2018 betrokken te worden bij het oordeel van de kantonrechter. Gelet echter op de overgelegde stukken en het debat van partijen ter zitting gaat het naar het oordeel van de kantonrechter juist om de re-integratieverplichtingen van partijen naar aanleiding van de ziekmelding in maart 2018. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Parlan zal de kantonrechter dan ook de periode over maart 2018 tot maart 2020 tot uitgangspunt nemen.
5.5.
Voor zover [verzoekster] stelt dat het ook gaat om handelen dan wel nalaten van Parlan in de voorafgaande periode (de periode voor maart 2018), is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] weliswaar stelt dat Parlan geen serieuze re-integratiepogingen heeft ondernomen, maar zij onderbouwt dit niet met concrete gebeurtenissen of voorbeelden. In de brief van [verzoekster] van 5 juli 2018, overgelegd als productie 15 bij verweerschrift, staat bijvoorbeeld dat er een enkele keer onzorgvuldig met [verzoekster] is omgegaan ter zake het beëindigen van haar inzet, maar [verzoekster] laat na dit te concretiseren. Van onzorgvuldig handelen van Parlan in periode voor 2018 is onvoldoende gebleken.
5.6.
De kantonrechter stelt voorop dat waar de werkgever het initiatief dient te nemen bij re-integratie en gehouden is onderzoek te doen, passend werk aan te bieden en zo nodig sancties op te leggen indien de werknemer het passende werk niet accepteert, ook de werknemer verplicht is mee te werken aan de eigen re-integratie door zich onder andere actief op te stellen en waar mogelijk zelf met voorstellen te komen.
5.7.
Voor het vaststellen van ernstig verwijtbaar handelen is vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze zijn niet zonder meer aanwezig indien sprake is van het schenden van de re-integratieverplichtingen waarvoor een loonsanctie is opgelegd. Het moet, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, gaan om het ernstig veronachtzamen van de re-integratieverplichtingen. Schending van re-integratieverplichtingen en zelfs een aan de werkgever opgelegde loonsanctie zijn op zichzelf onvoldoende voor toewijzing van een billijke vergoeding. Het Uwv toetst immers of de werkgever ‘zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht’, terwijl voor het toewijzen van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:682 lid 1 aanhef en onderdeel c BW sprake dient te zijn van ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten’ aan de zijde van de werkgever. De lat hiervoor ligt dus hoger.
5.8.
Zoals hiervoor is overwogen en beslist, zal de kantonrechter voor de vraag of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door Parlan kijken naar de periode over 13 maart 2018 tot 10 maart 2020. Vast staat dat [verzoekster] op 13 maart 2018 is uitgevallen. Uit het Plan van Aanpak, welke door [verzoekster] voor akkoord is ondertekend op 24 mei 2018, volgt dat [verzoekster] akkoord is gegaan met het starten in nieuw werk, te weten bij “Winkel voor Elkaar”. Ook volgt uit het Plan van Aanpak dat het einddoel van de re-integratie “werkhervatting in een andere functie bij de eigen werkgever” is.
5.9.
Het verwijt dat – zoals de kantonrechter begrijpt – Parlan ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door een argwanende houding aan te nemen jegens [verzoekster] , waardoor haar arbeidsongeschiktheid is toegenomen, kan de kantonrechter niet volgen. Naar aanleiding van een behandeling die [verzoekster] moest ondergaan voor een ingegroeide teennagel is tussen partijen een conflict ontstaan. Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat de bemoeienis van Parlan ver is gegaan om een afspraak van [verzoekster] te verzetten, maar anderzijds is die bemoeienis ingegeven vanuit een behoefte aan continuïteit. De re-integratie van [verzoekster] moest immers zo veel mogelijk van de grond komen. Daarmee kan niet gezegd worden dat Parlan ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Naar aanleiding van dit geschil heeft Parlan overigens het advies van de bedrijfsarts ter harte genomen om met mediation tot een oplossing te komen. Daarnaast is Parlan met een voorstel gekomen voor een nieuwe werkplek voor [verzoekster] , rekening houdende met haar beperkingen.
5.10.
Op 15 januari 2019 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verzoekster] nog niet belastbaar is ten gevolge van recente behandelingen en bijkomende medische problematiek. Er is in februari 2019 een inzetbaarheidsprofiel opgesteld. In het inzetbaarheidsprofiel staat dat de belastbaarheid afneemt: ‘
het betreft een progressieve aandoening, met veel complicaties en regelmatige behandelingen waardoor frequente uitval’. Ook staat in het inzetbaarheidsprofiel dat er door frequent ziekteverzuim en fluctuerende belastbaarheid sprake is van praktische belemmeringen ten aanzien van werk en/of re-integratie. [verzoekster] is niet structureel inzetbaar door de chronische aandoening met diverse complicaties, het progressief verloop en diverse behandelingen. [verzoekster] is het eens met deze conclusie. Vervolgens is door Parlan op advies van de bedrijfsarts een arbeidsdeskundige ingeschakeld om te adviseren over de voortgang van de re-integratie. De arbeidsdeskundige heeft op 18 maart 2019 een rapport uitgebracht.
5.11.
Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige volgt dat het eigen werk op dit moment te belastend is voor [verzoekster] . Volgens de arbeidsdeskundige kan [verzoekster] de maatgevende arbeid uitvoeren op een andere plek, bij het zogenaamde uitwijkhuis. Dat blijkt ook uit de eerstejaarsevaluatie, waarin staat dat in onderling overleg is besloten dat [verzoekster] naar een andere plek gaat, onder een andere leidinggevende. Er moet dus door Parlan worden gezocht naar ander werk omdat het eigen werk te belastend is. [verzoekster] krijgt dan ook werk aangeboden in het uitwijkhuis, in Enkhuizen. Parlan heeft ter zitting nader toegelicht dat als de werkzaamheden in het uitwijkhuis in Enkhuizen qua re-integratie zouden slagen, Parlan dan had gekeken of elders een vacature beschikbaar zou zijn voor dergelijke werkzaamheden. [verzoekster] zou op die manier duurzaam geplaatst kunnen worden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Parlan hiermee aan haar die re-integratiemogelijkheid willen bieden. Dit is in overeenstemming met het inzetbaarsheidsprofiel en de arbeidsdeskundige rapportage. Dat er uiteindelijk geen vacature voor die functie blijkt te zijn, is weliswaar begrijpelijk teleurstellend voor [verzoekster] , maar maakt niet dat Parlan onzorgvuldig of ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter merkt op dat er nu eenmaal een spanningsveld is tussen wat een werkgever kan bieden en welke mogelijkheden de werknemer, gelet op zijn arbeidsbeperkingen, heeft.
5.12.
De kantonrechter weegt mee dat door het Uwv een ontslagvergunning is verleend, waarbij het Uwv heeft geoordeeld dat er geen kans op herstel is binnen 26 weken. Aan [verzoekster] is ook een Wia-uitkering toegekend. [verzoekster] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Dit betekent dat ook door de uitkerende instantie is vastgesteld dat er nagenoeg geen arbeidsmogelijkheden voor [verzoekster] zijn. [verzoekster] is duurzaam en volledig arbeidsongeschikt. Van Parlan als werkgever kan op dat moment niet meer inspanning worden verwacht.
5.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Parlan steeds gehandeld conform de adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundigen. Uit die adviezen kan niet worden vastgesteld dat het handelen van Parlan als werkgever heeft bijgedragen aan de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] . Het voorgaande neemt niet weg dat de kantonrechter heel goed begrijpt dat [verzoekster] graag haar werkplek bij Parlan had gehouden en dat haar ziekte en de spanningen rondom het behouden van die werkplek impact op haar hebben gehad. Het is voorstelbaar dat zij haar re-integratie als zwaar heeft ervaren, mede omdat zij bepaalde werkzaamheden niet meer kon en mocht verrichten. Uit het voorgaande blijkt echter dat dit was ingegeven door haar medische beperkingen en dat Parlan als werkgever daarvan geen verwijt, dan wel een ernstig verwijt te maken valt.
5.14.
De kantonrechter is op grond van het bovenstaande dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Parlan haar re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd of dat anderszins sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:682 BW. Het verzoek van [verzoekster] om toekenning van een billijke vergoeding zal dus worden afgewezen.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Parlan tot en met vandaag vaststelt op € 498,00 voor salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.W.S. Kiliç, kantonrechter en op 8 november 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter