ECLI:NL:RBNHO:2021:9610

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
8855254 \ CV EXPL 20-9255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van verzet tegen verstekvonnis in luchtvaartzaak met betrekking tot instapweigering en no-show

In deze zaak heeft de passagier de vervoerder, Pegasus Hava Tașimaciliği A.S., gedagvaard na een verstekvonnis van 27 november 2019, waarbij de vervoerder was veroordeeld tot betaling van compensatie wegens vertraging. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Istanbul en aansluitend naar Athene, maar was niet op de vlucht verschenen. De vervoerder kwam in verzet tegen het verstekvonnis, stellende dat de passagier zich niet tijdig bij de incheckbalie had gemeld, wat zou kwalificeren als een 'no-show'. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzet tijdig was ingesteld, omdat de vervoerder pas op 21 september 2020 op de hoogte was van het verstekvonnis. De rechter oordeelde dat de passagier niet aan de voorwaarden van de Verordening (EG) nr. 261/2004 voldeed, omdat zij niet tijdig bij de incheckbalie was verschenen. Hierdoor was de Verordening niet van toepassing en werd het verstekvonnis vernietigd. De oorspronkelijke vordering van de passagier werd afgewezen en de passagier werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8855254 \ CV EXPL 20-9255
Uitspraakdatum: 13 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Pegasus Hava Tașimaciliği A.S.
gevestigd te Istanbul (Turkije)
opposant
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Reevers
tegen
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
geopposeerde
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft de vervoerder gedagvaard om te verschijnen ten overstaan van de kantonrechter op de zitting van 30 oktober 2019. De vervoerder is niet verschenen, waarna de vervoerder bij verstekvonnis van 27 november 2019 is veroordeeld. Bij dagvaarding van 19 oktober 2021 is de vervoerder in verzet gekomen tegen dat verstekvonnis.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over de producties bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Istanbul (Turkije) met vlucht PC1256 en aansluitend van Istanbul naar Athene (Griekenland) met vlucht PC1119 op 1 juli 2019.
2.2.
De passagier is niet meegevlogen met vlucht PC156 en evenmin met vlucht PC1119. De passagier is meer dan 3 uur later op haar eindbestemming te Athene aangekomen dan oorspronkelijk gepland.
2.3.
AirHelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd vanwege deze vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum vlucht tot aan de dag van betaling;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege een instapweigering gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 (de kantonrechter begrijpt: in samenhang met artikel 4) van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.
3.3.
De vervoerder is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
3.4.
De vervoerder vordert, in de verzetdagvaarding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzet tegen het verstekvonnis van 27 november 2019 gegrond te verklaren, de vervoerder te ontheffen van de verplichtingen voortvloeiende uit het dit verstekvonnis, de passagier niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen althans deze vorderingen af te wijzen en de passagier te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of het verzet tijdig is ingesteld. Op grond van artikel 143 lid 2 Rv vangt de verzettermijn van vier weken – kortgezegd – aan (1) na betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon of (2) na het plegen door de veroordeelde persoon van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. De hiervoor bedoelde termijn is acht weken indien de gedaagde ten tijde van de betekening of daad geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft, maar zijn woonplaats of werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is. Buiten deze gevallen vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan op grond van artikel 143 lid 3 Rv aan op de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd.
4.3.
De passagier stelt dat het verstekvonnis op 10 februari 2020 aan de vervoerder is betekend en dat de vervoerder hierdoor geacht wordt op die datum bekend te zijn met het vonnis. De kantonrechter stelt echter vast dat het verstekvonnis niet in persoon is betekend, zodat de termijn van artikel 143 Rv niet op 10 februari 2020 is gaan lopen. De vervoerder heeft gesteld dat hij eerst op 21 september 2020 bekend is geworden met het verstekvonnis van 27 november 2019. Dit is de dag waarop de vervoerder per e-mail van de deurwaarder een bericht met een kopie van het vonnis ontving, aldus de vervoerder. De vervoerder heeft als productie 1 bij de conclusie van repliek in oppositie een brief gedateerd op 21 september 2020 overgelegd, waarin bovenaan staat vermeld ‘per e-mail’. De passagier heeft niet betwist dat het verstekvonnis op 21 september 2020 door de deurwaarder aan de vervoerder is gemaild. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder voor 21 september 2020 een daad heeft verricht waaruit ondubbelzinnig blijkt dat hij bekend was met de inhoud van het verstekvonnis. Evenmin is gesteld noch gebleken dat het verstekvonnis voor 21 september 2020 ten uitvoer is gelegd als bedoeld in artikel 143 lid 3 Rv.
4.4.
De kantonrechter zal daarom 21 september 2020, de datum waarop de vervoerder het door de deurwaarder toegestuurde verstekvonnis heeft ontvangen en gezien, aanmerken als datum waarop de verzettermijn is aangevangen. Het verzet tegen dit verstekvonnis is door de vervoerder ingesteld bij dagvaarding van 19 oktober 2020, hetgeen binnen de termijn van vier weken is (en daarmee ook binnen de termijn van acht weken), zodat de vervoerder ontvankelijk is in zijn verzet.
4.5.
De vervoerder heeft aangevoerd dat sprake was van een ‘no-show’, omdat de passagier zich niet tijdig bij de incheckbalie heeft gemeld. Subsidiair voert de vervoerder aan dat sprake is geweest van een instapweigering op redelijke gronden, omdat de passagier niet beschikte over de vereiste reisdocumenten.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit artikel 3 lid 2 van de Verordening volgt dat voor toepassing van de Verordening vereist is dat de passagiers een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben en zich - behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 - bij de incheckbalie melden. De Verordening definieert een instapweigering als volgt: “weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten”.
4.7.
De kantonrechter merkt op dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de gestelde instapweigering rust op de passagier; zij beroept zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten het recht op compensatie op grond van de Verordening. De vervoerder heeft gemotiveerd betwist dat de passagier zich tijdig bij de incheckbalie heeft gemeld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder een deel van de “Passenger Name Record” (PNR) overgelegd, waaruit blijkt dat de passagier een ‘no show’ was. Het had dan ook op de weg van de passagier gelegen om meer feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit de juistheid van haar stelling kan volgen. Bij de conclusie van antwoord in oppositie heeft de passagier een verklaring overgelegd waaruit volgt dat sprake zou zijn van een instapweigering. Nu deze verklaring niet is ondertekend door de passagier, zal de kantonrechter hieraan voorbij gaan. Nu de passagier heeft nagelaten om haar stelling met aanvullende stukken te onderbouwen, is niet komen vast te staan dat zij zich tijdig heeft gemeld bij de incheckbalie. Aangezien de passagier daarmee niet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de Verordening heeft voldaan, is de Verordening niet van toepassing op het onderhavige geschil. De conclusie is dat de primaire verzetgrond van de vervoerder slaagt en dat het verzet gegrond is. Het verstekvonnis kan dan ook niet in stand blijven. De oorspronkelijke vordering zal alsnog worden afgewezen. Nu de primaire verzetgrond slaagt, behoeven de overige verzetgronden van de vervoerder geen bespreking meer.
4.8.
De passagier zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van zowel de verstek- als de verzetprocedure, met dien verstande dat de (betekenings)kosten van de verzetdagvaarding door de vervoerder zelf gedragen moeten worden. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 27 november 2019 met zaaknummer 8108704 \ CV EXPL 19-15672;
5.2.
wijst de oorspronkelijke vordering van de passagier alsnog af;
5.3.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter