ECLI:NL:RBNHO:2021:9826

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
C/15/314215 / HA ZA 21-137
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van Iraanse bruidsgave in de vorm van gouden munten na echtscheiding

In deze zaak vordert de vrouw, die met de man was getrouwd en beiden de Iraanse nationaliteit hebben, de afgifte van 350 Iraanse gouden munten op basis van een huwelijksakte. De rechtbank oordeelt dat de man 110 gouden munten aan de vrouw moet geven, of de waarde daarvan in euro's, en voor 40 munten een betalingsregeling moet treffen. De overige 200 munten worden afgewezen omdat de vrouw niet heeft aangetoond dat de man vermogend is. De rechtbank stelt vast dat de man niet in staat is om het volledige bedrag te voldoen, maar dat hij wel verplicht is om de 110 gouden munten te geven, ongeacht zijn draagkracht. De rechtbank wijst erop dat de vrouw recht heeft op de 150 gouden munten, maar dat de overige 200 alleen kunnen worden geëist als de man vermogend is. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man de 110 gouden munten binnen dertig dagen moet overdragen, en dat de 40 resterende munten in termijnen moeten worden betaald. De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/314215 / HA ZA 21-137
Vonnis van 3 november 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Neervoort te Den Helder.
Partijen zullen hierna “de vrouw” en “de man” genoemd worden.
De zaak in het kort
De vrouw en de man hebben de Iraanse nationaliteit en zijn met elkaar getrouwd geweest. Voordat partijen gingen trouwen hebben zij een huwelijksakte gesloten op basis van het Iraanse recht. In deze huwelijksakte is opgenomen dat de man aan de vrouw, als de vrouw dat vraagt, 150 Iraanse gouden munten moet geven. In de akte is ook opgenomen dat als de man vermogend is hij nog 200 extra Iraanse gouden munten aan de vrouw moet geven. De vrouw vordert in deze procedure dat de man 350 Iraanse gouden munten aan haar geeft. De rechtbank beslist dat de man 110 Iraanse gouden munten aan de vrouw moet geven, of een bedrag in euro’s dat gelijk is aan de waarde van deze munten. Voor 40 Iraanse gouden munten stelt de rechtbank een betalingsregeling vast. De vordering voor de overige 200 Iraanse gouden munten wijst de rechtbank af. De vrouw heeft namelijk niets aangevoerd waaruit blijkt dat de man vermogend is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 5),
  • de conclusie van antwoord (met producties 1 tot en met 4),
  • het tussenvonnis van 19 mei 2021,
  • het bericht namens de vrouw van 22 september 2021 (met productie 6), en
  • de mondelinge behandeling op 30 september 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaat van de vrouw heeft gebruikt gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar eis gewijzigd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd op [trouwdatum] te Iran. Bij beschikking van maart 2017 van de rechtbank Rotterdam is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.2.
Partijen hebben allebei de Iraanse nationaliteit.
2.3.
Voorafgaande aan de sluiting van het huwelijk hebben partijen een huwelijksakte gesloten. In deze huwelijksakte zijn partijen een bruidsgave overeengekomen inhoudend dat de man aan de vrouw, als zij daarom vraagt, een aantal Bahar-e-Azadi gouden munten (hierna gouden munten) moet geven.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – samengevat en na eiswijziging – dat de man wordt veroordeeld:
  • primair om 350 gouden munten aan haar te geven of een bedrag van € 295.522,50 dat gelijk is aan de waarde in euro’s van 350 gouden munten,
  • subsidiair, als de man naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vermogend is, om 150 gouden munten aan haar te geven of een bedrag van € 126.652,50 dat gelijk is aan de waarde in euro’s van 150 gouden munten en 200 gouden munten aan haar te geven in een termijn van tenminste één gouden munt per jaar of een bedrag van € 168.870,- dat gelijk is aan de waarde in euro’s van 200 gouden munten, en
  • (zowel primair als subsidiair) in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert de vrouw aan dat de man op grond van de bruidsgave verplicht is om 350 gouden munten aan haar te geven. De vrouw betwist dat de man onvoldoende draagkracht of vermogen heeft om de bruidsgave aan haar te geven. De vrouw betwist dat haar vordering kan worden gematigd.
3.3.
De man voert verweer. De man betwist dat hij draagkracht en vermogen heeft om de bruidsgave te doen. De vrouw heeft geen belang bij haar vordering omdat zij een bijstandsuitkering ontvangt. Wat de vrouw van de man krijgt, zal op haar uitkering worden ingehouden. De vordering van de vrouw is te onbepaald omdat niet duidelijk is om welke munten het gaat en wat de waarde van de munten is. De man stelt dat een uitspraak van een Nederlandse rechter over de bruidsgave in Iran niet wordt erkend zodat de kans bestaat dat hij tweemaal verplicht wordt om de bruidsgave aan de vrouw te betalen. De man wijst op rechtspraak en het verouderde rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI), dat door de vrouw is overgelegd. Uit deze rechtspraak en het rapport komt naar voren dat als de vordering ziet op een bruidsgave meer dan 110 gouden munten, over het meerdere van 110 gouden munten kan worden geprocedeerd. De man is van mening dat de bruidsgave moet worden gecorrigeerd naar redelijkheid omdat de overeengekomen bruidsgave disproportioneel is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen wonen allebei in Nederland. Op grond van deze woonplaats en artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Nederlandse rechter bevoegd om te oordelen over de vordering. Het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Iraanse recht op grond van artikel 4 lid 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978 omdat partijen allebei de Iraanse nationaliteit hebben.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de man de in de huwelijksakte gemaakte afspraken over het doen van een bruidsgave moet nakomen. In de huwelijksakte is opgenomen onder de kop bruidsgave “
(…) driehonderdenvijftig Bahar Azadi gouden muntstukken, waarvan hondervijftig stukken op aanvraag en de restante tweehonderd, indien vermogend aan de echtgenote dient te verstrekken”.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak is duidelijk geworden dat de gouden munten in de huwelijksakte worden omschreven als “volledige” munten. De rechtbank leidt daaruit af dat het gaat om de munt met maat “1”, een “munt gewicht” van 8.13598 gram, een “puur goud gewicht” van 7.32238 en een diameter van 22 mm, zoals omschreven in het stuk dat de man als productie 2 bij zijn conclusie van antwoord heeft overgelegd.
4.4.
Uit de huwelijksakte leidt de rechtbank verder af dat de vrouw onvoorwaardelijk aanspraak kan maken op 150 gouden munten en dat zij slechts aanspraak op de overige 200 gouden munten kan maken in het geval de man vermogend is. Voor de opeisbaarheid van die 200 gouden munten moet de vrouw stellen en, zo nodig bewijzen, dat de man vermogend is. Daarvoor heeft zij echter geen enkel aanknopingspunt gegeven. De enkele stelling dat de man in Nederland woont en daardoor naar Iraanse maatstaven vermogend is, snijdt geen hout. De man woont immers in Nederland en bij zijn voor Iraanse begrippen hoge inkomen horen voor Iraanse begrippen hoge lasten. Aan de voorwaarde voor het opeisen van 200 gouden munten is niet voldaan. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.5.
Volgens de huwelijksakte kan de vrouw wel afgifte vorderen van 150 gouden munten. De man stelt dat deze vordering wegens zijn gebrek aan draagkracht moet worden afgewezen.
4.6.
Ter onderbouwing van hun standpunten hebben partijen beide verwezen naar het IJI-rapport dat als productie 5 bij de dagvaarding is overgelegd. De rechtbank zal uitgaan van het Iraans recht zoals dat in dat IJI-rapport staat beschreven. Omdat het rapport is opgesteld in 2019, en dus vrij recent is, is er geen reden om een nieuw IJI-rapport aan te vragen, zoals de man wil.
4.7.
Naar Iraans recht heeft de vrouw “
recht op een bruidsgave van 110 goudstukken maar (dient) over hogere bedragen (…)te worden geprocedeerd. Is de man niet in staat om het bedrag te voldoen dan kan worden voorzien in een aflossingsregeling op basis van betalingstermijnen.” Dit omdat de Iraanse wetgever heeft beoogd
“een evenwicht te bereiken tussen de financiële belangen van de vrouw in het kader van het waarborgen van voldoende financiële zekerheid na ontbinding van het huwelijk, terwijl de draagkracht van de man in zoverre meer moet worden meegewogen dat wanneer de hoogte van de bruidsgave hoger lijkt dan 110 (…) goudstukken, een juridische procedure verplicht is en dat over het surplus (boven de 110 bahar azadi goudstukken) een afwijkende beslissing kan worden genomen waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht en het vermogen van de man.
4.8.
Met andere woorden. De man moet, los van zijn draagkracht en vermogen, 110 gouden munten aan de vrouw geven. Dat de vrouw daar geen belang bij zou hebben omdat zij een bijstandsuitkering heeft, is onjuist. Al was het maar omdat de betaling van die gouden munten ertoe zou leiden dat zij geen uitkering, met alle daarbij horende verplichtingen, meer hoeft te ontvangen.
Dat de man het risico loopt dat hij in Iran nogmaals wordt veroordeeld tot afgifte van de gouden munten, heeft hij onvoldoende onderbouwd. Wellicht dat dit vonnis in Iran niet wordt erkend en dat de vrouw ook in Iran een titel wil halen voor afgifte van de gouden munten, maar daaruit volgt niet dat de man de gouden munten tweemaal zal moeten voldoen.
Omdat op de vordering van de vrouw Iraans recht van toepassing is, is er geen ruimte voor een correctie naar redelijkheid en billijkheid op basis van het Nederlandse recht.
4.9.
Het financiële belang van de vrouw bij onmiddellijke afgifte van de overige (150 -/- 110 =) 40 gouden munten afwegend tegenover de draagkracht van de man, dient de man die resterende 40 gouden munten te betalen op basis van een aflossingsregeling. De beide elementen afwegend, vindt de rechtbank een afbetalingsregeling van één gouden munt per jaar redelijk, te beginnen in 2022.
4.10.
De vrouw vordert de man te veroordelen tot overdracht van de gouden munten dan wel de waarde van deze munten in euro’s. De rechtbank zal daarbij uitgaan van een waarde van € 414,10 per gouden munt. De rechtbank baseert die waarde op de door de man overgelegde stukken in productie 2. Dat één gouden munt € 844,35 waard zou zijn, zoals de vrouw stelt, heeft zij onvoldoende onderbouwd. De verwijzing naar de door de Iraanse centrale bank gehanteerde officiële wisselkoers, zegt niets over de in Nederland gehanteerde (vrije) wisselkoers. Net zo min als dat de waarde die de Iraanse vereniging voor goudsmeden iets zegt over de waarde van een gouden munt in Nederland.
De waarde van 110 gouden munten komt op een bedrag van (110 x € 414,10 =) € 45.551,-.
4.11.
Voor de afgifte van de 110 gouden munten zal de rechtbank aan de man een termijn van dertig dagen na betekening van dit vonnis geven. Er is geen reden de man een langere termijn te gunnen. De vordering van de vrouw is immers direct opeisbaar. De termijn die de man krijgt is (iets) langer dan de vrouw wil. De man moet echter de gelegenheid krijgen de gouden munten in te kopen.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de proceskosten tussen partijen moeten worden gecompenseerd omdat partijen voormalig echtgenoten zijn.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de man tot overdracht aan de vrouw van 110 Bahar-e-Azadi gouden munten maat 1, met een gewicht van 8.13598 (g), met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.9000; of de waarde daarvan in euro’s van € 45.551,- (vijfenveertigduizend vijfhonderdéénenvijftig euro) binnen dertig dagen betekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt de man tot overdracht aan de vrouw van 40 Bahar-e-Azadi gouden munten maat 1, met een gewicht van 8.13598 (g), met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.9000, met een termijn van tenminste één Bahar-e-Azadi gouden munt per kalenderjaar ingaande het jaar 2022,
of de waarde daarvan in euro’s van € 414,10 (vierhonderdveertien euro en tien eurocent) per gouden munt,
5.3.
bepaalt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MKG