ECLI:NL:RBNHO:2021:9900

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
8752710 \ CV EXPL 20-7748
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door K.R. Bottema, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij voor een vlucht van Istanbul naar Amsterdam via Frankfurt op 1 september 2018. Door een vertraging van de eerste vlucht misten zij hun aansluitende vlucht naar Amsterdam. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een besluit van de luchtverkeersleiding om een nieuw slot op te leggen, wat volgens de vervoerder een buitengewone omstandigheid oplevert.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De vordering tot betaling van compensatie werd afgewezen, evenals de nevenvorderingen. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagiers ongelijk kregen in hun vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8752710 \ CV EXPL 20-7748
Uitspraakdatum: 3 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]pro se en beiden in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]

3. [passagier sub 3]

allen wonende te [woonplaats]

4. [passagier sub 4]

5. [passagier sub 5]

6. [passagier sub 6]

7. [passagier sub 7]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde K.R. Bottema
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 28 augustus 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 1 september 2018 diende te vervoeren van Istanbul (Turkije) naar Frankfurt (Duitsland) met vlucht LH1299 en van Frankfurt naar Amsterdam met vlucht LH998. De geplande aankomsttijd te Amsterdam was op 1 september 2018 om 18:30 uur lokale tijd.
2.2.
Vlucht LH1299 is met vertraging uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist. Passagiers sub 1 tot en met 3 zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht op 2 september 2018, waarmee zij op die dag om 18:17 uur lokale tijd op de eindbestemming zijn aangekomen. Passagiers sub 4 tot en met 7 zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht op 2 september 2018, waarmee zij op die dag om 09:20 uur lokale tijd op de eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers sub 1 en 2 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
- € 600,00 dan wel € 525,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
Voorts verzoeken de passagiers de kantonrechter om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per persoon.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de vlucht overgelegd. Uit de ‘slot history’ volgt dat de luchtverkeersleiding, reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke ‘slot’ van 10:55 uur UTC introk, meerdere malen de ‘slot’ heeft herzien en uiteindelijk een nieuw ‘slot’ van 12:29 uur UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscodes 81. Van dit ‘slot’ van 11:29 uur UTC heeft de vervoerder gebruik gemaakt en het toestel is opgestegen om 12:29 uur UTC (Airborne Time), met een vertraging van 94 minuten. De voornoemde vertragingscode staat voor: ‘ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND CAPACITY, standard demand capacity problems’. Een luchtvaartmaatschappij is volgens de vervoerder altijd verplicht de instructies van luchtverkeersleiding op te volgen.
4.5.
De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder niet heeft onderbouwd wat de reden was van de vertraagde aankomst van de voorgaande vlucht. De kantonrechter merkt op dat de vervoerder geen beroep heeft gedaan op doorwerking van een buitengewone omstandigheid op de voorgaande vlucht. Daarnaast volgt uit de toelichting van de vervoerder dat de vertraging, veroorzaakt door de gewijzigde ‘slots’ en de vertraging ten gevolge van de verlate aankomst van de voorgaande vlucht, elkaar overlappen, waarbij de vertraging door de gewijzigde ‘slots’ de langste vertraging is. De kantonrechter overweegt dat het intrekken en het opleggen van een later slot kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening, zodat het een buitengewone omstandigheid kan opleveren.
4.6.
De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder zelf om een nieuw slot heeft verzocht en dat de delay code in een intern en eigen vluchtrapport door de vervoerder zelf is opgevoerd. De kantonrechter stelt vast dat in zowel het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport als in de overgelegde ‘slot history’ van vlucht LH1299 vertragingscode 81 is vermeld. De vervoerder heeft toegelicht dat de ‘slot history’ afkomstig is van de luchtverkeersleiding en dat het vluchtrapport afkomstig zijn van de vervoerder, waarbij de vertragingscode die in de ‘slot history’ staat, overneemt. De kantonrechter ziet mede gelet op deze toelichting onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vertragingscode zoals vermeld in het vluchtrapport en de ‘slot history’.
4.7.
Volgens de passagiers is bekend dat de ‘groundhandling’ op luchthavens tevens de oorzaak van het opleggen van een nieuw slot ‘is en kan zijn’, maar zij hebben niet onderbouwd dat dit in het onderhavige geval een rol heeft gespeeld bij het opleggen van een nieuw ‘slot’. De kantonrechter overweegt dat wanneer een toestel een nieuw ‘slot’ krijgt opgelegd, het toestel niet de mogelijkheid heeft om toch eerder te vertrekken. Een nieuw ‘slot’ moet immers altijd worden opgevolgd. Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding (meerdere malen) een nieuw slot heeft opgelegd aan de vlucht vanwege vertragingscode 81 en dat de vervoerder niet zelf om een nieuw slot heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De geplande aankomsttijd van de vlucht was 14:00 uur UTC, maar de vlucht is om 15:12 uur UTC (‘Onblock’-tijd) aangekomen in Frankfurt, aldus met een aankomstvertraging van 72 minuten. Dit betekent dat tijdens de vlucht een deel van de (vertrek)vertraging is ingehaald. De aankomstvertraging van de vlucht van 72 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van de buitengewone omstandigheid die de vertrekvertraging heeft veroorzaakt.
4.8.
De passagiers stellen dat de restricties niet hebben geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan hen niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging van de vlucht als langdurig worden aangemerkt.
4.9.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. Vast staat dat de passagiers oorspronkelijk een overstaptijd van 75 minuten hadden en dat de minimale overstaptijd te Frankfurt 45 minuten bedraagt. Er was dus sprake van een buffer van 30 minuten bovenop de overstaptijd, hetgeen door de kantonrechter als voldoende wordt gekwalificeerd. De vervoerder heeft voorts toegelicht dat hij de passagiers naar het eerst mogelijke alternatief, waarop plaats beschikbaar was, heeft omgeboekt. De passagiers hebben dit niet betwist. Volgens de passagiers heeft de vervoerder niet aangetoond dat het niet mogelijk was om een alternatieve route te nemen. De vervoerder heeft hier tegen in gebracht dat het niet mogelijk is om verschillende vluchtplannen aan de luchtverkeersleiding voor te leggen en of te kiezen uit verschillende routes. De kantonrechter oordeelt dat, los van de vraag of het feitelijk mogelijk is, van de vervoerder in de gegeven omstandigheden niet kon worden gevergd te onderzoeken welke alternatieve routes mogelijk waren. Dit zou misschien anders zijn in het geval een bepaalde route langdurig niet beschikbaar is door de sluiting van een luchtruim, maar daarvan was hier geen sprake.
4.10.
De kantonrechter oordeelt gelet op het voorgaande dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken en dat er in de gegeven omstandigheden niet meer van de vervoerder kon worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie zal daarom worden afgewezen. De nevenvordering zullen daarom ook worden afgewezen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter