In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door K.R. Bottema, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij voor een vlucht van Istanbul naar Amsterdam via Frankfurt op 1 september 2018. Door een vertraging van de eerste vlucht misten zij hun aansluitende vlucht naar Amsterdam. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een besluit van de luchtverkeersleiding om een nieuw slot op te leggen, wat volgens de vervoerder een buitengewone omstandigheid oplevert.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De vordering tot betaling van compensatie werd afgewezen, evenals de nevenvorderingen. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagiers ongelijk kregen in hun vordering.