ECLI:NL:RBNHO:2021:9901

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
9300443
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over onbetaalde facturen en schadevergoeding na wegnemen graafmachine

In deze zaak heeft eiser, een tuinaanlegbedrijf, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens een tuinaanlegbedrijf, wegens onbetaalde facturen. Eiser heeft in opdracht van gedaagde werkzaamheden verricht en twee facturen gestuurd ter waarde van € 2.160,00. Gedaagde heeft echter de betaling opgeschort omdat eiser een graafmachine van hem had weggenomen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde zijn betalingsverplichting mocht opschorten totdat eiser de graafmachine had teruggegeven. Gedaagde heeft de graafmachine op 26 januari 2020 teruggekregen, maar heeft de facturen daarna niet betaald, omdat hij schade heeft geleden door het missen van de graafmachine en deze schade wil verrekenen met de openstaande facturen. De kantonrechter stelt vast dat gedaagde zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd en dat de vordering van eiser toewijsbaar is. Gedaagde wordt in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van zijn schade, terwijl de verdere beslissing over de vordering van eiser wordt aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9300443 \ CV EXPL 21-4297
Uitspraakdatum: 10 november 2021
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.T.O. Bakker
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 7 juni 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingesteld.
1.2.
Op 13 oktober 2021 heeft een zitting plaatsgevonden waarbij [eiser] zelf niet is verschenen maar is vertegenwoordigd door mr. Bakker. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief d.d. 7 oktober 2021 nog stukken toegezonden en schriftelijk geantwoord op de (voorwaardelijke) tegenvordering.

2.Samenvatting

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht en heeft [gedaagde] daarvoor twee facturen gestuurd om te betalen. Omdat [eiser] de gemaakte afspraken niet nakwam en vervolgens ook een graafmachine van [gedaagde] wegnam, mocht [gedaagde] wachten met de betaling van de facturen, totdat hij zijn graafmachine weer terug had. Daarna moest hij de facturen wel betalen. De schade die hij heeft geleden doordat [eiser] de graafmachine had weggenomen, heeft [gedaagde] nog niet voldoende onderbouwd. Daarom staat de schade nog onvoldoende vast, zodat [gedaagde] de geleden schade niet kan verrekenen met de facturen. Wel kan hij de schade op [eiser] verhalen. [gedaagde] heeft aangeboden zijn schade nader te onderbouwen en te bewijzen. Dat mag hij doen van de kantonrechter.

3.De feiten

3.1.
Omdat [eiser] zonder zich af te melden zelf niet ter zitting is verschenen en zijn gemachtigde uiteraard niet inhoudelijk kon reageren op de stellingen van [gedaagde] ter zitting, staan die stellingen, zoals hierna ook zal blijken, als niet, althans onvoldoende betwist vast. Op grond van de processtukken van partijen en hetgeen op de zitting is besproken, staan de volgende feiten daarmee als niet, althans onvoldoende betwist tussen partijen vast.
3.2.
[gedaagde] heeft een tuinaanlegbedrijf. [eiser] , die ook een tuinaanlegbedrijf heeft, werd door [gedaagde] ingehuurd om werkzaamheden voor het bedrijf van [gedaagde] te verrichten. [gedaagde] heeft [eiser] een gereedschap set ter beschikking gesteld voor het uitvoeren van de werkzaamheden. In principe werkte [eiser] vijf dagen per week in opdracht van [gedaagde] . De afspraak was dat, als [eiser] eigen klussen had en dus geen tijd had voor de klussen van [gedaagde] , hij dat tijdig aan [gedaagde] zou melden, zodat [gedaagde] om de eigen klussen van [eiser] heen kon plannen.
3.3.
[eiser] heeft [gedaagde] voor zijn (laatste) werkzaamheden – waarbij hij in totaal negen dagen van acht uur voor [gedaagde] heeft gewerkt tegen een uurtarief van € 30,00 per uur – twee facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 2.160,00 (hierna: de facturen). De normale betaaltermijn voor de facturen was dertig dagen, maar vanwege financiële problemen van [eiser] , hadden partijen een betaaltermijn van zeven dagen na ontvangst van de factuur afgesproken. De eerste factuur was gedateerd op 14 december 2019 en de tweede factuur op 21 december 2019. De betalingstermijn van de eerste factuur verstreek ná 23 december 2019.
3.4.
Op 22 december 2019 heeft er tussen partijen een Whatsapp-gesprek plaatsgevonden waarin - onder meer - het volgende is besproken:
[gedaagde] :
(22:11) “Morgen naar Amsterdam hè”
(22:13) “ [voornaam] ”
[eiser] :(22:15) “Ja komt [voornaam] ook tog daarheen”
[gedaagde] :
(22:19) “Ben ff iemand aan t regelen”
[eiser] :(22:21) “Als alleen is dan blijf ik ook wel thuis hoor pik want dat is geen doen. Is niet anders dan”
[gedaagde] :(22:21) “Nee ik regel wel iemand komt goed”
(22:50) “ [voornaam 2] en [voornaam 3] komen daarheen”
3.5.
Op 23 december 2019 komt [eiser] niet opdagen bij de klus in Amsterdam. Hij meldt zich ook niet bij [gedaagde] af. [gedaagde] stuurt die dag om 18:58 uur een Whatsapp-bericht naar [eiser] met de tekst “
Klasse vandaag”. [eiser] reageert niet.
3.6.
Op 27 december 2019 laat [eiser] voor het eerst per Whatsapp weer iets van zich horen en reageert [gedaagde] als volgt:
[eiser] :(10:52) “Jo kubus maak ff die factuur weer over want als ik niks zeg dan maak je ook niks over hè piegem het is alweer vrijdag”
(16:27) “? Jo [voornaam gedaagde] kan je die factuur over maken ? We hadden binnen een week betalen afgestoken en en zitten nu al op twee weken onderhand”
[gedaagde] :(16:27) “Nu kan je wel praten waar was je maandag?”[eiser] :(16:30) “Ik hoorde er voor de rest niets meer over en me telefoon die is steeds heel snel leeg maar waarom moet ik er ideële keer om vragen pik. Dat je wat over maakt”(16:51) “We hadden een. Binnen een week afgesproken en morgen is het al twee weken”
[gedaagde] :(??) “Pik je kijkt naar ff !!niet op komen dagen op werk betaling termijn is 60 dagen je hebt mazzel dat ik het snel doe als je dan gaat naaien met werk zoek je t maar ff uit (…)”
[eiser] :(16:55) “ [voornaam gedaagde] we hebben binnen een week afgestoken geen 60 dagen en weet niet hoe je er aan komt niet op tijd komen en met heb ik je genaaid”
[gedaagde] :(16:58) “Maandag 2 man te wachten op jou waar was je”
[eiser] :(16:59) “En waarom die je zo moeilijk met betalen ik heb er tog gwn voor gewerkt je betaald iedereen gwn optijd elke vrijdag die laat je tog ook. Geen week wachten op hun gekd is tog ook hetzelfde en ik heb het gekd gwn nodig ik reken er ook gwn op de tijd die we afspreken met betalen dan moet je niets steeds een paar dagen later steeds betalen ik moet ook rekeningen van betalen enzo snap je ook tog wel
Ik heb helemaal niks gehoord van hun denk ga daar niet heen rijden en dat hun er niet na tie komen sta ik daar voor niks aleen doe je ook niks daar”
[gedaagde] :(17:03) “Pik je had maandag moeten praten toen was je er niet geen excuus niks je wist dat je moest werken je bekijk t maar ff ik betaal wanneer t mij uitkomt
(...)”
3.7.
Op 29 december 2019 vindt opnieuw een Whatsapp-gesprek tussen partijen plaats:
[eiser] :(11:37) “ [voornaam gedaagde] ga je nog overmaken vandaag ?”
[gedaagde] :(13:42) Als jij t morgen ff afmaakt met [voornaam 2]
[eiser] :(??) “Nee morgen kan ik niet want dan ga ik wat doen met familie
Maar waarom doe je nou hele tijd zo moeilijk je kan tog gwn die facturen over maken (…)”
3.8.
Op 30 december 2019 ontdekt het andere personeel van [gedaagde] dat zijn graafmachine, een Kubota u-10-3 (hierna: de graafmachine), is verdwenen. [eiser] blijkt de graafmachine een uur voor hun aankomst te hebben opgehaald. Vervolgens vindt het volgende Whatsapp-gesprek tussen partijen plaats:
[gedaagde] :(9:34) “Heb jij dat kraantje opgehaald ?”(9:57) Je kan hem voor 12e terug zetten anders doe ik aangifte.
[eiser] :(10:01) “Maak me gekd maar over voor 12 uur”
3.9.
Op zondag 26 januari 2020 heeft personeel van [gedaagde] de graafmachine bij de politie in Amsterdam opgehaald.
3.10.
Door of namens [eiser] is [gedaagde] op 20 augustus 2020, 10 september 2020 en 28 september 2020 gesommeerd tot betaling van de facturen.
3.11.
[gedaagde] heeft de facturen onbetaald gelaten.

4.De vordering

4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.733,55 vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.160,00, te berekenen vanaf 7 juni 2021, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] heeft gewerkt maar dat [gedaagde] de facturen onbetaald heeft gelaten. Inmiddels is [gedaagde] daarom ook de buitengerechtelijke incassokosten ad € 324,00 en de wettelijke rente tot 7 juni 2021 ad € 249,55 verschuldigd.

5.Het verweer en de (voorwaardelijke) tegenvordering

5.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Hij voert aan – samengevat – dat partijen vanwege financiële problemen van [eiser] , in afwijking van de oorspronkelijke betalingstermijn van dertig dagen, een betalingstermijn van zeven dagen na ontvangst van de factuur hadden afgesproken. Maar omdat [eiser] vervolgens, zonder iets te laten weten, niet kwam opdagen bij een klus die binnen die betalingstermijn van zeven dagen moest worden uitgevoerd door [eiser] , voelde [gedaagde] zich niet langer gebonden aan de korte betalingstermijn. De voorwaarde voor de korte betalingstermijn was namelijk dat [eiser] op de klussen die [gedaagde] voor hem had, kwam opdagen. [eiser] werkte vijf dagen per week voor [gedaagde] en [gedaagde] rekende dus op hem bij zijn klussen. Daarbij komt nog dat [eiser] vervolgens op 30 december 2019 de graafmachine van [gedaagde] heeft gestolen, zodat [gedaagde] zich toen helemaal niet meer geroepen voelde om de facturen van [eiser] eerder te betalen. Omdat [eiser] de graafmachine heeft gestolen van [gedaagde] en [gedaagde] de graafmachine pas (bijna) een maand later, op 26 januari 2020, bij de politie kon ophalen, heeft [gedaagde] schade geleden. Die wil hij verrekenen met de nog openstaande facturen.
5.2.
Voor het geval dat verrekening van de vordering niet mogelijk is, vordert [gedaagde] bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 4.842,75. Hij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij schade heeft geleden omdat [eiser] zijn graafmachine heeft weggenomen. Zijn schade bestaat uit een bedrag van € 4.083,75 voor het huren van een andere graafmachine, € 360,00 aan personeelskosten voor het op een zondag ophalen van de graafmachine door twee man personeel bij de politie, en € 399,00 voor een gereedschap set die hij aan [eiser] ter beschikking had gesteld en die hij niet heeft teruggekregen, waardoor hij de set bij het leasebedrijf als gestolen moest opgeven. [gedaagde] heeft de aanschafwaarde daardoor aan het leasebedrijf moeten vergoeden.
5.3.
[eiser] betwist de tegenvordering.

6.De beoordeling

de vordering en de (voorwaardelijke) tegenvordering
6.1.
De vordering en de (voorwaardelijke) tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
de vordering
6.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] voor hem heeft gewerkt en dat hij de facturen daarom in beginsel aan [eiser] moet betalen. Hij stelt zich echter op het standpunt dat hij niet zo snel hoefde te betalen als [eiser] zegt, en dat hij daarna zelf schade heeft geleden door [eiser] , zodat hij die schade kan wegstrepen tegen de facturen die hij nog aan [eiser] moet betalen.
6.3.
Zoals hiervoor, onder de feiten, al is overwogen, staat vanwege het niet op de zitting verschijnen van [eiser] en het dus niet inhoudelijk betwisten van de door [gedaagde] gestelde feiten, tussen partijen vast dat de betalingstermijn voor de facturen van zeven dagen slechts van toepassing was, als [eiser] de afgesproken werkzaamheden gedurende vijf dagen per week voor [gedaagde] zou verrichten dan wel tijdig zou melden dat hij niet kon komen voor een klus. Ook staat vast dat [eiser] op 23 december 2019 onaangekondigd niet op een afgesproken klus is verschenen en dat op die datum de betalingstermijn voor de eerste factuur nog niet was verstreken. Na 23 december 2019 is [eiser] onaangekondigd ook niet meer op de afgesproken klussen komen opdagen. Daarmee heeft [eiser] niet voldaan aan de voorwaarden voor de verkorte betalingstermijn, zodat [gedaagde] daaraan niet langer was gebonden. Daarbij is van belang dat uit de Whatsapp-berichten volgt dat [eiser] wel wist van de klus op 23 december 2019 en dat hij ook wist dat [gedaagde] andere collega’s had geregeld om met [eiser] samen de klus uit te voeren. Hij is dus ten onrechte niet komen opdagen. Het gevolg was dat de betalingstermijn van dertig dagen weer gold en dat [gedaagde] uiterlijk op 13 januari 2020 (of in elk geval dertig dagen na ontvangst van de factuur van 14 december 2019) de eerste factuur moest betalen en uiterlijk op 20 januari 2020 de tweede factuur.
6.4.
Vervolgens heeft [eiser] op 30 december 2019, en dus voor het verstrijken van de betalingstermijnen van dertig dagen, de graafmachine van [gedaagde] weggenomen. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij daarom nog langer heeft gewacht met betalen van de facturen. Hij wilde eerst de graafmachine terug hebben. Uiteindelijk kreeg hij de graafmachine op 26 januari 2020 terug, nadat hij de graafmachine bij de politie heeft opgehaald.
6.5.
Uit artikel 6:52 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd is de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Uit het tweede lid van artikel 6:52 BW volgt dat sprake is van een zodanige samenhang als de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan. Omdat uit de Whatsapp-berichten volgt dat [eiser] de graafmachine heeft weggenomen om zijn werkzaamheden door [gedaagde] betaald te krijgen, is de kantonrechter van oordeel dat er in dit geval sprake is van een zodanige samenhang tussen het (ten onrechte) achterhouden van de graafmachine en de betaling van de facturen door [gedaagde] , dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting mocht opschorten totdat [eiser] de graafmachine had teruggegeven. Dit betekent dat [gedaagde] de facturen vanaf 26 januari 2020 weer moest betalen.
6.6.
[gedaagde] heeft vervolgens aangegeven dat hij de facturen ook ná 26 januari 2020 niet heeft betaald, omdat hij toen schade had geleden, o.a. doordat hij de graafmachine bijna een maand moest missen en dus een vervangende graafmachine moest huren. Zijn schade is hoger dan de facturen van [eiser] , dus vond hij dat hij de facturen niet meer hoefde te betalen. Juridisch doet [gedaagde] kennelijk een beroep op verrekening. Dit verweer gaat echter niet op. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door (de gemachtigde van) [eiser] van de schade en het feit dat [gedaagde] ter zitting heeft aangegeven dat hij niet precies het door hem gevorderde bedrag is misgelopen, maar dat het een schatting is, staat de vordering van [gedaagde] onvoldoende vast om die te kunnen verrekenen. Uit de wet volgt namelijk dat, als het te verrekenen bedrag niet op eenvoudige wijze vast te stellen is – wat hier het geval is – de vordering van de wederpartij – in dit geval dus van [eiser] – kan worden toegewezen. Wel kan [gedaagde] dan nog apart zijn schade op [eiser] verhalen, als hij zijn schade dan maar alsnog voldoende kan onderbouwen.
6.7.
De conclusie is dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting na 26 januari 2020 niet langer kon opschorten en dat hij, omdat hij zijn schade op dat moment ook niet voldoende had onderbouwd en [eiser] die heeft betwist, zijn schade ook niet kon verrekenen met de facturen. De vordering van [eiser] zal om die reden worden toegewezen. Omdat hij wel had moeten betalen, maar dit niet heeft gedaan, is [gedaagde] ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente verschuldigd. De wettelijke rente zal echter pas worden toegewezen vanaf de datum waarop [gedaagde] verplicht was om te betalen, dus vanaf 26 januari 2020.
de tegenvordering
6.8.
Omdat (de gemachtigde van) [eiser] zowel het bestaan van de schade van [gedaagde] als de hoogte daarvan gemotiveerd heeft betwist, kan de tegenvordering van [gedaagde] niet zonder meer worden toegewezen. [gedaagde] heeft ter zitting echter een concreet aanbod gedaan om zijn schade nader te onderbouwen. Zo heeft [gedaagde] onder andere gesteld dat hij de factuur van het leasebedrijf voor de vervanging van de gereedschap set van € 399,00 kan overleggen; dat hij een verklaring of een loonstrookje van zijn werknemer kan overleggen die de graafmachine op zondag voor hem bij de politie heeft opgehaald, waaruit ook blijkt dat ze de graafmachine met zijn tweeën moesten ophalen; en hij kan ten slotte bewijs overleggen waaruit blijkt dat hij meerdere klussen is misgelopen omdat hij de graafmachine van 30 december 2019 tot en met 26 januari 2020 niet in zijn bezit had en bewijs dat hij in die periode een andere graafmachine heeft gehuurd. Op die manier kan hij ook de hoogte van zijn schade nader onderbouwen.
6.9.
Omdat de bewijslast van zijn schade op [gedaagde] rust en [gedaagde] ook een voldoende concreet aanbod heeft gedaan om zijn schade te bewijzen, zal hij de gelegenheid krijgen om de bedoelde stukken aan de rechtbank toe te sturen en het bewijs van zijn stellingen te leveren. Hij mag daarbij ook vragen of de rechter getuigen wil horen over de schade, als [gedaagde] dat wil.
6.10.
Indien [gedaagde] slaagt in zijn bewijslevering en komt vast te staan hoeveel schade hij heeft geleden, dient [eiser] de door [gedaagde] geleden schade te vergoeden. Als de schade van [gedaagde] hoger zou zijn dan de facturen van [eiser] vermeerderd met € 324,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.160,00 vanaf 26 januari 2020 tot het moment waarop [gedaagde] het bedrag aan [eiser] zal betalen, dan zal [eiser] per saldo dus nog een bedrag aan [gedaagde] moeten betalen. Is de schade lager, dan zal [gedaagde] per saldo nog een bedrag aan [eiser] moeten betalen.
6.11.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de vordering aan;
de tegenvordering
7.2.
laat [gedaagde] toe feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat hij schade heeft geleden en te bewijzen hoe hoog deze schade dan was;
7.3.
bepaalt dat [gedaagde] de stukken waarmee hij zijn schade wil bewijzen vóór of uiterlijk op de rolzitting van
8 december 2021 te 10:00 uuraan de rechtbank moet toesturen. Hij moet twee exemplaren van die stukken toesturen en die allebei ondertekenen. De stukken moeten worden opgestuurd naar:
Rechtbank Noord-Holland
Handel, kanton en Insolventie
Postbus 1621
2003 BR Haarlem
o.v.v. zaaknummer 9300443 CV EXPL 21-4297
7.4.
wanneer [gedaagde] voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven via het hiervoor genoemde adres, evenals de verhinderdata van
beidepartijen, van de gemachtigde van [eiser] en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
7.5.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van [gedaagde] wordt er van uitgegaan dat hij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering
;
7.6.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de tegenvordering aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter