ECLI:NL:RBNHO:2021:9974

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
8999120
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en de toewijzing van huurrecht bij contractuele medehuurders na echtscheiding

In deze zaak vorderen zowel de man als de vrouw een verklaring voor recht dat hun – met uitsluiting van de ander – het huurrecht toekomt van de woning waarvan zij beiden contractueel medehuurder zijn. De kantonrechter heeft de vordering van de man toegewezen en bepaald dat de vrouw het huurrecht niet langer zal voortzetten met ingang van 1 januari 2021. De zaak betreft een geschil tussen twee contractuele medehuurders na hun echtscheiding, waarbij de vrouw in Colombia woont en de man in de woning is blijven wonen. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de man om in de woning te blijven zwaarder weegt dan dat van de vrouw, die al geruime tijd in het buitenland verblijft. De vrouw had weliswaar het huurrecht in het echtscheidingsconvenant toegewezen gekregen, maar het huurcontract was nooit op haar naam gesteld. De kantonrechter heeft ook de tegenvordering van de vrouw tot afgifte van persoonlijke eigendommen afgewezen, omdat de man bereid was deze af te geven, maar niet op zijn kosten naar Colombia wilde sturen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8999120 \ CV EXPL 21-663
Uitspraakdatum: 10 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
[woonplaats]
eiser in conventie
gedaagde in reconventie
verder te noemen: de man
gemachtigde: mr. M.C. Tijsterman
tegen
[gedaagde]
wonende te Colombia
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
verder te noemen: de vrouw (niet verschenen)
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers

1.De zaak in het kort

In deze zaak vorderen zowel de man als de vrouw een verklaring voor recht dat hun – met uitsluiting van de ander – het huurrecht toekomt van de woning waarvan zij beiden contractueel medehuurder zijn. Om te kunnen bepalen wie het huurrecht toekomt, worden de vorderingen - bij gebreke van een specifieke regeling voor contractueel medehuurderschap - naar analogie van artikel 7:267 lid 7 BW beoordeeld. Alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat het belang van de man om in de woning te mogen blijven dient te prevaleren boven het belang van de vrouw. De kantonrechter zal bepalen dat met ingang van 1 januari 2021 de vrouw het huurrecht niet langer zal voortzetten. De vordering van de vrouw tot afgifte van persoonlijke eigendommen wordt afgewezen, omdat de man zich bereid heeft verklaard tot afgifte en de vrouw geen belang meer heeft bij de vordering tot afgifte.

2.Het procesverloop

2.1.
De man heeft bij dagvaarding van 26 januari 2021 een vordering tegen de vrouw ingesteld. de vrouw heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
2.2.
Op 27 augustus 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

3.De feiten

3.1.
Met ingang van 26 februari 2008 huren partijen gezamenlijk een woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
3.2.
Partijen zijn op 20 juni 2012 met elkaar gehuwd waarna op 3 februari 2016 bij beschikking de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
3.3.
De man en de vrouw zijn bij echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant), overeengekomen dat het huurrecht van de woning wordt toebedeeld aan de vrouw en dat het huurcontract daartoe op haar naam wordt gesteld.
3.4.
Het huurcontract is niet op naam van de vrouw gesteld.
3.5.
De vrouw is omstreeks februari 2017 uit de woning vertrokken en woont sindsdien in Colombia. De man is in de woning blijven wonen.
3.6.
De twee jongste - op dit moment minderjarige - kinderen van partijen wonen sinds 2018 bij de vrouw in Colombia.
3.7.
De vrouw heeft de twee minderjarige kinderen begin 2021, na het uitbrengen van de dagvaarding, op het adres van de woning laten uitschrijven.

4.De vordering

4.1.
De man vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de man vanaf 1 januari 2021 het huurrecht toekomt van de woning aan [adres] te [plaats] . Tevens vordert hij veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure waaronder het salaris van de gemachtigde van de man te vermeerderen met een bedrag aan nakosten.
4.2.
Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij er recht op en belang bij heeft dat hij bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning. De vrouw heeft weliswaar bij echtscheidingsconvenant de woning toebedeeld gekregen, maar de huurovereenkomst is nooit op haar naam gezet en zij heeft de woning in februari 2017 verlaten. Zij is aanvankelijk alleen en later met de twee jongste kinderen naar Colombia teruggekeerd, waar zij oorspronkelijk vandaan komt. De vrouw heeft aan de man laten weten in Colombia te willen blijven met de twee jongste kinderen. Ook heeft de vrouw de twee kinderen inmiddels uit laten schrijven op het adres van de woning.

5.Het verweer en de tegenvordering

5.1.
De vrouw betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat het de bedoeling was dat zij na de echtscheiding in de woning zou blijven wonen, maar dat de man de woning niet verliet en de verhoudingen dermate ernstig werden dat de vrouw naar Colombia is gevlucht. Het is nooit haar bedoeling geweest daar zo lang te blijven en zij heeft nooit gezegd dan wel laten blijken dat zij nooit meer naar Nederland terug zou komen. Zij wenst naar Nederland terug te keren en met de kinderen in de woning te gaan wonen. De woning is de enige plek waar de vrouw naar toe terug kan keren, want zij heeft geen familie of vrienden in Nederland. De man wel.
5.2.
De vrouw vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de vrouw vanaf 1 april 2021 het huurrecht toekomt van de woning aan [adres] te [plaats] . Tevens vordert zij de man te gebieden de eigendommen van de vrouw, zoals foto’s, administratie en documenten, aan de vrouw af te geven onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 (met een maximum van €10.000,00) voor iedere dag dat hij zulks nalaat, met veroordeling van de man in de kosten volgens de wet, waaronder begrepen een bedrag voor salaris voor gemachtigde en verschotten van de vrouw.
5.3.
Zij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat partijen zijn overeengekomen dat het huurrecht aan de vrouw wordt toebedeeld en de man die afspraak dient na te komen. De vrouw heeft - zo begrijpt de kantonrechter – daarbij een groter belang bij het huurrecht dan de man, omdat zij geen andere plek in Nederland heeft om te wonen. Voor wat betreft de afgifte van de persoonlijke eigendommen legt zij aan de tegenvordering ten grondslag dat het haar eigendommen zijn en zij de man tevergeefs heeft verzocht om afgifte.
5.4.
De man betwist de tegenvordering en stelt dat zijn belang om in de woning te kunnen blijven wonen groter is dan dat van de vrouw. De man betwist niet dat bepaalde eigendommen van de vrouw zijn, maar wel dat hij deze niet wil afgeven.

6.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
6.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.2.
Vast staat dat partijen contractueel medehuurder van de woning zijn.
Bevoegdheid kantonrechter
6.3.
De kantonrechter heeft tijdens de zitting aan partijen voorgehouden dat zij eerst zal moeten bepalen aan wie van partijen het huurrecht van de woning toekomt, voordat zij een eventuele verklaring voor recht kan uitspreken. Daarbij is de vraag naar voren gekomen of de man ontvankelijk is in zijn vordering, aangezien het een dagvaardingsprocedure betreft en geen verzoekschriftprocedure in de zin van artikel 7:266 lid 5 Burgerlijke Wetboek (hierna: BW) om - in het kader van de echtscheiding - als enig huurder te worden aangemerkt. Voor de vordering van de vrouw in reconventie geldt hetzelfde. In het dictum wenst zij weliswaar nakoming van het convenant, maar in het petitum vordert zij een verklaring voor recht en geen medewerking aan de uitvoering van het convenant.
6.4.
Aangezien partijen vóór hun huwelijk al contractueel medehuurder waren en de echtscheiding al meer dan vijf jaar geleden is uitgesproken, ligt het - in plaats van de hiervoor bedoelde verzoekschriftprocedure - meer voor de hand om aan te nemen dat partijen menen dat het bepaalde in artikel 7:267 lid 7 BW naar analogie van toepassing is op hun respectievelijke vorderingen. Dit artikel regelt dat de wettelijke medehuurders kunnen vorderen dat de kantonrechter zal bepalen dat een van hen de huurovereenkomst met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zal voortzetten. Deze bepaling wordt analogisch toegepast als twee contractuele medehuurders om de exclusieve voortzetting van het huurrecht twisten, zoals hier het geval is.
6.5.
Partijen hebben verklaard zich met deze analoge toepassing te verenigen.
6.6.
De conclusie is dat de kantonrechter bevoegd is van de vorderingen in conventie en reconventie kennis te nemen en dat zij deze naar analogie van artikel 7:267 lid 7 BW zal beoordelen.
6.7.
Analogische toepassing van art. 7:267 lid 7 BW brengt mee dat beoordeeld zal moeten worden of het belang van de man dan wel dat van de vrouw zwaarder dient te wegen bij behoud van het huurrecht van de woning.
Uitvoering convenant
6.8.
Voordat tot de belangenafweging wordt overgegaan, dient het beroep van de vrouw op nakoming van het convenant te worden beoordeeld, waarin is afgesproken dat het huurrecht uitsluitend aan haar toekomt. Dat dit beroep faalt wordt hierna toegelicht. De vrouw stelt dat de man de woning niet verliet en dat de verhoudingen dermate slecht werden dat zij is gevlucht. De man betwist niet dat de verhoudingen slecht werden, maar betwist wel gemotiveerd dat hij de woning niet wilde verlaten en dat de vrouw is gevlucht. De man voert aan dat hij naar andere woningen heeft gezocht en ook bij meerdere woningen terecht kon. Hij heeft de woning echter niet verlaten, omdat de vrouw er - aldus de man - op dat moment voor koos om vrijwilligerswerk in Colombia te doen, het land waar zij oorspronkelijk vandaan komt. Zij ‘wilde weer onder haar eigen mensen zijn en haar roots terugvinden’. De vrouw zou ook niet bang zijn voor de man, wat volgens hem blijkt uit het feit dat de jongste twee kinderen het eerste jaar dat de vrouw in Colombia was, nog bij hem hebben gewoond. Aangezien partijen dus van mening verschillen over de vraag of de vrouw uit de woning is gevlucht of deze vrijwillig heeft verlaten, staat slechts vast dat partijen geen uitvoering aan het convenant hebben gegeven doordat de vrouw in plaats van de man de woning heeft verlaten en zij het huurcontract niet op naam van de vrouw hebben gezet. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de vrouw - ruim 5 jaar na de echtscheiding - zich op uitvoering nakoming van het convenant beroept. Uitgangspunt bij de verdere beoordeling is dan ook dat partijen als contractueel medehuurder evenveel recht hebben op gebruik van de woning, zodat de belangen over en weer gewogen dienen te worden.
Belangenafweging
6.9.
Bij de afweging van de belangen van partijen is allereerst van belang de vraag of partijen over alternatieve woonruimte kunnen beschikken. Wat de man aanvoert, dat het voor hem lastig is om andere woonruimte te vinden, geldt ook voor de vrouw. Daarbij heeft de vrouw geen familie of vrienden in Nederland, terwijl niet is betwist dat de man dat wel heeft. De vraag of de vrouw over alternatieve woonruimte kan beschikken, wordt echter gecompliceerd door het feit dat de vrouw in Colombia woont en feitelijk dus al over alternatieve woonruimte beschikt, zij het buiten Nederland. Of de woonruimte in het buitenland als alternatieve woonruimte moet worden beschouwd, hangt af van de omstandigheden van het geval.
6.10.
Vast staat dat de vrouw al ruim 4,5 jaar niet meer in de woning, maar in Colombia woont. Het eerste jaar alleen en de laatste 3,5 jaar (na overleg tussen partijen) samen met de twee minderjarige kinderen. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij de woning in Nederland onvrijwillig heeft verlaten, maar zoals hiervoor is geconstateerd (r.o. 6.8), staat dat niet vast. Het gezamenlijke besluit van partijen om de kinderen over te laten komen naar Colombia, wijst er bovendien op dat de vrouw de intentie had om langer in het buitenland te blijven. Voor hoe lang is niet duidelijk. De stelling van de vrouw dat ‘het nooit haar bedoeling is geweest daar zo lang te blijven’ staat los van de vraag of zij over alternatieve woonruimte kan beschikken. Feit is dat zij inmiddels zo lang ergens anders woont dat de kantonrechter van oordeel is dat de vrouw moet worden geacht over alternatieve woonruimte te beschikken, ook al ligt deze in het buitenland.
6.11.
Omdat de vrouw al over alternatieve woonruimte beschikt en de man (nog) niet, dient in dit geval het belang van de man boven dat van de vrouw te prevaleren.
6.12.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de wens van de vrouw om met de kinderen terug naar Nederland te keren, de belangenafweging anders maakt. Overwogen wordt dat de vrouw haar stelling dat zij terug naar Nederland wenst te keren niet nader heeft gemotiveerd. De reden van de terugkeer is dan ook niet bekend. Is het een keuze van de vrouw of is zij gedwongen terug te keren? Ook is niet bekend hoe zij de huur wil gaan betalen (zij kan een bijstandsuitkering aanvragen volgens haar gemachtigde). Daarnaast had het op haar weg gelegen om als ouder bij wie de twee minderjarige kinderen nu wonen, het belang van de kinderen bij de terugkeer toe te lichten. Doordat zij dat heeft nagelaten is bijvoorbeeld niet bekend of en zo ja welke rol de opleiding van de twee minderjarige kinderen bij de terugkeer speelt. Het feit dat de vrouw erkent telkens om uitschrijving van de jongste kinderen bij de gemeente te hebben verzocht en dat zij de kinderen recent - na het uitbrengen van de dagvaarding - heeft laten uitschrijven, ondersteunt haar wens om terug te keren ook niet. Het wijst zelfs op het tegendeel. De wens om terug te keren lijkt - zo komt het de kantonrechter voor - in zekere zin plotseling te zijn opgekomen. In tegenstelling tot de man, heeft de vrouw geen stukken ingebracht (anders dan de conclusie van antwoord) waarin zij de man vraagt om medewerking te verlenen aan het op haar naam zetten van het huurcontract. Het is de man die op 15 december 2019 per e-mail aan de vrouw schrijft:
Hi [voornaam] ,
Ik schrijf je om aan te geven dat ik van plan ben om het huis op mijn naam te laten zetten. Dit omdat ik graag verder zou willen met mijn leven en graag mij ook thuis zou willen voelen in mijn eigen huis.
Je hebt meerdere malen duidelijk aangegeven dat je niet van plan bent om op korte termijn terug te komen en dat je daar in iedere geval wilt blijven totdat [naam] klaar is met haar middelbare school (dat is zeker nog 6-7 jaar). Het is onredelijk om dan van mij te verwachten dat ik al die tijd in het huis moet wonen met het gevoel dat ik me niet thuis kan voelen en er niet mijn eigen thuis van kan maken.
Daarnaast zijn er in het huis een aantal dingen die vernieuwd en gerepareerd moeten worden, zoals de vloer, de muren en de slaapkamers. Ik wil hier pad geld in gaan investeren zodra het huis op mijn naam staat. Het zou ongepast zijn als ik zoveel tijd en geld ga investeren om het huis op te knappen en jij vervolgens na een paar jaar het huis gaat claimen.
Jij hebt je huis en je thuis daar al, laat mij dan ook mijn huis en thuis hier hebben.
gevolgd door een e-mail van op 5 juli 2020 aan de vrouw waarin de man onder meer schrijft:
Hi [voornaam] ,
Eind vorig jaar heb ik jou aangegeven dat ik van plan ben het huurhuis hier in Nederland op mijn naam te willen zetten. (…)
(…) In de bijlage heb ik een voorbeeldbrief toegevoegd die je hiervoor kunt gebruiken. Zou je deze ondertekend weer terug naar mij willen mailen zodat ik dit aan Ymere kan overhandigen?
Ook uit de reactie van de vrouw op een brief van 4 augustus 2020 van de gemachtigde van de man - waarin haar medewerking aan de wijziging van de tenaamstelling wordt gevraagd -, blijkt haar wens om naar Nederland terug te keren niet. Integendeel, de gemachtigde van de vrouw schrijft namens haar op 29 september 2020 per e-mail het volgende:
Cliënte is slechts bereid afstand te doen van de huurwoning (…) in het geval zij haar persoonlijke documenten en spullen ui de woning kan ontvangen een bedrag ter compensatie ontvangt ter hoogte van €10.000,- voor a.s. de afstand van inboedel. (…)
6.13.
Gezien het gebrek aan nadere motivering en handelingen die op het tegendeel wijzen, acht de kantonrechter de stelling van de vrouw dat zij naar Nederland wenst terug te keren onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar belang zwaarder weegt dan het belang van de man, die op dit moment in de woning verblijft en de huur van de woning al jaren volledig voor zijn rekening neemt. Daarmee is het belang van de man bij het verkrijgen van het huurrecht gegeven.
6.14.
Alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat het belang van de man om in de woning te mogen blijven dient te prevaleren boven het belang van de vrouw. De kantonrechter zal daarom (naar analogie van artikel 7:267 lid 7 BW en gelet op wat in 6.5 is overwogen) bepalen dat met ingang van 1 januari 2021 de vrouw het huurrecht van de woning aan [adres] te [plaats] niet langer zal voortzetten. De vordering van de vrouw in reconventie om het huurrecht aan haar toe te wijzen, wordt afgewezen.
Afgifte eigendommen
6.15.
De vrouw vordert in reconventie ook afgifte van haar eigendommen. De vrouw heeft gespecificeerd dat het daarbij gaat om persoonlijke eigendommen als foto’s, administratie en documenten.
6.16.
De man wil deze persoonlijke eigendommen wel afgeven, maar voert aan dat - naast het feit dat de vrouw recent in Colombia is verhuisd en hij haar nieuwe adres niet heeft - van hem niet kan worden verwacht dat hij deze op zijn kosten naar Colombia stuurt. De vrouw kan de eigendommen zelf ophalen en krijgen, aldus de man.
6.17.
Nu de man de stelling van de vrouw gemotiveerd heeft betwist en een nadere onderbouwing van de stelling van de vrouw ontbreekt, is niet gebleken dat de man de eigendommen van de vrouw niet wil afgeven. Als de vrouw heeft bedoeld te zeggen dat zij tevergeefs om afgifte heeft gevraagd via de hiervoor (r.o. 6.12) geciteerde e-mail van 29 september 2020, wordt dat standpunt niet gevolgd. In die e-mail stelt de vrouw bereid te zijn afstand te doen van het huurrecht tegen afgifte van haar persoonlijke documenten en spullen uit de woning én de ontvangst van een bedrag van €10.000,00 voor afstand van de inboedel. Dat de man niet instemde met dit verzoek, betekent niet dat hij niet bereid zou zijn tot afgifte van haar persoonlijke eigendommen zoals foto’s, administratie en documenten.
6.18.
Gezien het vorenstaande, zal de kantonrechter de vordering tot afgifte van de persoonlijke eigendommen van de vrouw en de daaraan gekoppelde dwangsom afwijzen, bij gebrek aan belang.
6.19.
Deze afwijzing betekent overigens niet dat partijen onderling geen afspraak kunnen maken over de afgifte van bedoelde persoonlijke eigendommen, bijvoorbeeld door een dag en tijdstip af te spreken voor afgifte ervan op het kantoor van de gemachtigde van de vrouw.
De vordering
6.20.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van de man zal toewijzen.
6.21.
De proceskosten zullen gelet op de gewezen relatie tussen partijen zo worden gecompenseerd dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
de tegenvordering
6.22.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van de vrouw zal afwijzen;
6.23.
De proceskosten zullen gelet op de gewezen relatie tussen partijen zo worden gecompenseerd dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 januari 2021 niet langer het huurrecht van de woning aan [adres] te [plaats] zal voortzetten;
7.2.
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.5.
wijst de vordering af;
7.6.
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter