ECLI:NL:RBNHO:2022:10083

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
C/15/332660 / KG ZA 22-519
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herplaatsing van een minderjarige in het reguliere basisonderwijs afgewezen na toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal onderwijs

In deze zaak vorderden de ouders van een minderjarige dat de voorzieningenrechter hen zou toelaten als leerling van basisschool RKBS De Wilgen, totdat er een passende plaats was gevonden op een andere school voor speciaal basisonderwijs. De ouders waren het niet eens met de beslissing van het Samenwerkingsverband om hun kind toe te laten tot het speciaal onderwijs, en niet tot het speciaal basis onderwijs. De rechtbank oordeelde dat de ouders de verkeerde partij hadden gedagvaard, aangezien het Samenwerkingsverband bevoegd was om de toelaatbaarheidsverklaring (TLV) te verlenen. De ouders hadden geen bezwaar ingediend tegen de TLV, die was afgegeven op basis van een beoordeling van de onderwijsbehoeften van hun kind. De rechtbank concludeerde dat de TLV rechtmatig was en dat de ouders niet konden eisen dat hun kind op de reguliere basisschool bleef, omdat de school niet in staat was om de benodigde ondersteuning te bieden. De vordering van de ouders werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/332660 / KG ZA 22-519
Vonnis in kort geding van 16 november 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers,
advocaat mr. B. Wernik te Haarlem,
tegen
de stichting
[stichting],
gevestigd te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna de ouders en [stichting] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord met producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de ouders
  • de pleitnota van [stichting] .
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 9 november 2022 zijn verschenen de heer en mevrouw [eiser 2] , mevrouw bijgestaan door haar schoonzus als tolk en bijgestaan door mr. Wernik voornoemd en namens [stichting] de heer
[betrokkene 1] (voorzitter college van bestuur) en mevrouw [betrokkene 2] (staflid onderwijs), bijgestaan door mr. Van den Brink voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer en mevrouw [eiser 2] zijn de ouders en wettelijk vertegenwoordigers van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [datum] 2013.
2.2.
[minderjarige] bezocht vanaf het schooljaar 2018-2019 groep 2 van RKBS De Wilgen (hierna: De Wilgen), een reguliere basisschool. De Wilgen bemerkte dat [minderjarige] moeilijkheden ondervond om het geboden onderwijs te volgen. Omdat zij nog niet klaar was voor het onderwijs in groep 3 heeft zij een extra kleuterjaar gedaan. Begin september 2020, bij het begin van haar schooljaar in groep 3, heeft De Wilgen een onderzoek laten uitvoeren naar de vraag wat [minderjarige] wel of niet aan kan in het leren. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat [minderjarige] functioneert op zeer moeilijk lerend niveau:
Belangrijk is om haar leeromgeving zo veilig mogelijk te maken en haar voldoende structuur, steun en begeleiding te bieden. Het is aan de school om te beoordelen of zij verantwoord kunnen voldoen aan de specifieke onderwijsbehoeften die [minderjarige] heeft.
Gezien de intelligentie, de fijnmotorische-, de taal- en de sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige] is het goed mogelijk dat zij betere ontwikkelingskansen kan krijgen binnen het speciaal basisonderwijs.Dit onderwijs in kleine groepen zou haar meer aandacht, sturing en begeleiding kunnen geven, wat het leerproces en de hele ontwikkeling van [minderjarige] ten goede kan komen. De voor- en nadelen van elk schooltype zullen met de informatie vanuit dit onderzoek opnieuw gewogen moeten worden. Welk type onderwijs dan het meest geschikt lijkt, is ter beoordeling van de huidige school in overleg met de ouders.
2.3.
Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek is een ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) opgesteld. Het doel van dit OPP was om te bezien welke mogelijkheden De Wilgen [minderjarige] nog kon bieden binnen het reguliere onderwijs en of zij niet beter binnen het speciaal basisonderwijs of het speciaal onderwijs tot haar recht zou komen.
2.4.
In maart 2021 is opnieuw een OPP opgesteld voor de periode maart 2021 t/m juli 2021.
2.5.
Op 11 mei 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen De Wilgen, de ouders en een expertiseteam van het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs Haarlemmermeer PO (hierna: het Samenwerkingsverband). In dat gesprek is vanuit het expertiseteam van het Samenwerkingsverband aangegeven dat zij na het bestuderen van alle gegevens heeft geoordeeld dat het SO de beste plek is voor [minderjarige] .
2.6.
Er hebben nog meerdere vervolggesprekken plaatsgevonden met de ouders.
De ouders hebben daarin herhaaldelijk aangegeven dat zij er niet mee akkoord zijn om [minderjarige] naar het SO te laten gaan, maar willen dat [minderjarige] het eerst mag proberen op het SBO. Nadere uitleg door De Wilgen en het Samenwerkingsverband dat het SO de beste optie is voor [minderjarige] hebben de ouders niet tot een andere opvatting gebracht. Zij waren dan ook niet bereid om samen met De Wilgen een aanvraag in te dienen bij het Samenwerkingsverband voor afgifte van een toelaatbaarheidsverklaring (hierna: TLV).
2.7.
De Wilgen heeft vervolgens op 28 oktober 2021 het Samenwerkingsverband eenzijdig verzocht om afgifte van een TLV voor [minderjarige] voor een SO school, cluster 3 zmlk.
Op 3 februari 2022 heeft het Samenwerkingsverband de ouders schriftelijk geïnformeerd dat zij voornemens was het gevraagde besluit voor plaatsing op een SO school te nemen.
Zij heeft de ouders er daarbij op gewezen dat zij binnen een week een zienswijze tegen dit voornemen konden indienen bij het Samenwerkingsverband. Van die mogelijkheid hebben de ouders geen gebruik gemaakt.
2.8.
Op 14 februari 2022 heeft het Samenwerkingsverband de ouders geïnformeerd over het definitief genomen besluit. Hierbij heeft zij de ouders er op gewezen dat zij binnen zes weken bij het Samenwerkingsverband bezwaar konden indienen tegen het genomen besluit. De ouders hebben geen bezwaar ingediend.
2.9.
De op 14 februari 2022 door het Samenwerkingsverband afgegeven TLV voor [minderjarige] houdt onder meer het volgende in:
Het Samenwerkingsverband heeft op basis van de toetsing van onderliggende informatie, dossiervorming en procesgang, geconstateerd dat het gaat om een eenzijdige aanvraag van de Toelaatbaarheidsverklaring. Er is geen gezamenlijke grondslag voor de aanvraag van deze toelaatbaarheidsverklaring. Echter vanuit het belang voor een doorgaande ontwikkeling voor [minderjarige] , waarmee een doorverwijzing naar het speciaal onderwijs noodzakelijk wordt geacht is, na meermaals afstemming met de ouders, uiteindelijk gekozen voor het indienen van een éénzijdige aanvraag.
Het samenwerkingsverband heeft op basis van alle ingediende informatie, waaronder navraag zienswijze van ouders op het voorgenomen besluit toelaatbaarheidsverklaring, met alle afwegingen in ogenschouw, op 14 februari 2022 het besluit genomen om het voorgenomen besluit afgifte toelaatbaarheidsverklaring, om te zetten naar een definitief besluit tot afgifte van de toelaatbaarheidsverklaring SO cluster 3 zmlk voor een periode van viereneenhalf jaar.
Gekoppeld aan de afgifte van de toelaatbaarheidsverklaring wordt een aantal beoogde doelen en onderzoeksvragen meegegeven aan de beoogde school. Deze punten worden met de gekozen school afgestemd. De gekozen school zal hierover verdere afspraken met ouders en betrokkenen maken.
In de TLV wordt als beoogde school vermeld De Waterlelie of gekozen andere SO cluster 3.
2.10.
In diezelfde periode hebben de ouders zich gewend tot hun advocaat. Bij een door deze advocaat in het geding gebracht e-mail van 24 februari 2022 van een zus van [minderjarige] is de advocaat een kopie gezonden van een brief van De Wilgen aan de ouders, die het volgende in houdt.
Begin februari is voor [minderjarige] de TLV afgegeven voor het Speciaal Onderwijs. Dat betekent dat ook het samenwerkingsverband Haarlemmermeer de noodzaak inziet van deze vorm van onderwijs, omdat deze beter passend is dan het onderwijs op De Wilgen en van groot belang voor de ontwikkeling van [minderjarige] .
Na onze gesprekken in de kerstvakantie is het mij bekend dat u niet achter deze beslissing staat. Toch wil ik u vragen de school die u eerder heeft bezocht, De Waterlelie, een tweede kans te geven. Vele ouders hebben voor dezelfde uitdaging gestaan, dezelfde weerstand gevoeld, maar zijn nu trots op hoe hun kind zich op deze school ontwikkeld. Wij kunnen de school ook opnieuw samen bezoeken. Belangrijk is dat, als u besluit in te schrijven, dat niet met weerstand is. Daar is niemand mee geholpen. Op De Waterlelie zal ook eerst een intake plaatsvinden, waarna een besluit over plaatsing genomen wordt
Ik hoop in het belang van [minderjarige] dat u opnieuw wilt overwegen [minderjarige] in te schrijven op De Waterlelie. Ik heb op school de inschrijfformulieren liggen, wij kunnen die samen invullen.
2.11.
Bij brief van 3 maart 2022 aan De Wilgen deelt de advocaat - voor zover van belang - het volgende mee:
(…)
Ik heb kennis genomen van uw e-mail van 24 februari 2022.
Basisschool De Wilgen wil [minderjarige] overplaatsen naar Basisschool de Waterlelie in de Cruquius. Daar zijn de ouders het niet mee eens. Ouders stemmen ermee in dat [minderjarige] naar een andere school gaat. Dit mag Speciaal Onderwijs (SO) zijn, maar wel het liefst Speciaal Basis Onderwijs (SBO). Bij Basisschool de Waterlelie lopen niet alleen minderjarigen, maar ook meerderjarigen rond. Dit is voor de ouders geen prettig gevoel. Zij willen [minderjarige] dan ook graan naar een andere school dan de Waterlelie laten overplaatsen. Mogelijke opties voor Speciaal Basis Onderwijs zijn Basisschool Het Kompas in [plaats] en Basisschool JP Heijeschool in [plaats] .
Vanwege bovenstaande problemen is contact opgenomen met Huisartspraktijk Wille. Door de huisarts is [minderjarige] doorverwezen naar een logopediste. Zij is toen bij logopediste [betrokkene 3] terechtgekomen. Op basis van eerder vertoond gedrag en haar eigen waarnemingen heeft zij een behandelplan voor [minderjarige] opgesteld voor de betreffende school waar [minderjarige] heengaat. Daarnaast uit zij nadrukkelijk dat indien [minderjarige] in een klas komt met kinderen met een ernstige beperking dit ertoe
kan leiden dat haar gedrag en leervermogen zal worden beperkt. [minderjarige] is een intelligent en leergierig kind, maar is ook erg verlegen en heeft last van faalangst.
Dit laatste kan gestimuleerd worden en kan negatieve gevolgen hebben. Zij raadt dan ook niet aan om [minderjarige] in een klas te plaatsen met kinderen met een ernstige beperking, zoals sprake is bij Basisschool De Waterlelie. Zie hiervoor het rapport van logopediste [betrokkene 3] (…).
Nu uw basisschool ervoor heeft gekozen om [minderjarige] , zonder toestemming van haar ouders, over te plaatsen naar de Waterlelie, zit [minderjarige] straks zonder onderwijs. [minderjarige] mag namelijk geen onderwijs meer volgen aan uw basisschool.
2.12.
De Wilgen heeft de ouders bij brief van 16 juni 2022 uitgenodigd voor een gesprek over de wijze waarop [minderjarige] haar onderwijsplek krijgt op De Waterlelie.
In deze brief worden de ouders er ook voor gewaarschuwd dat als men het in het gesprek niet eens kan worden over een andere school voor [minderjarige] en de ouders haar niet inschrijven op een SO school, [stichting] geen andere mogelijkheid ziet dan [minderjarige] te verwijderen als leerling van De Wilgen.
2.13.
Het gesprek heeft op 23 juni 2022 plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren aanwezig de heer Niezing in zijn hoedanigheid van voorzitter van het College van Bestuur van [stichting] , mevrouw Bulk als beleidsadviseur onderwijs van [stichting] , de ouders en een tante van [minderjarige] die betrokken was geweest bij eerdere gesprekken bij De Wilgen en de advocaat van de ouders (als toehoorder).
Aan het gespreksverslag wordt het volgende ontleend:
Namens de ouders spreekt de tante de wens uit dat [minderjarige] start op het Speciaal Basisonderwijs. De ouders zijn het er mee eens dat [minderjarige] naar een andere school toe gaat maar zij zien mogelijkheden in de J.P. Heijeschool of Het Kompas. Beide scholen zijn SBO-scholen in Hoofddorp. Na het schoolbezoek aan SO De Waterlelie heeft de familie zelf contact opgenomen met SBO J.P. Heijeschool. De directeur van deze school heeft aangegeven dat er geen plaats is voor [minderjarige] . Daarnaast is voor hem de inhoud van de TLV-beschikking leidend.
Tijdens het gesprek wordt stilgestaan bij de verschillen tussen het Speciaal Onderwijs (SO) en het Speciaal Basisonderwijs (SBO) waarbij het grote verschil voor leerlingen is versleuteld in de extra ondersteuning die het SO kan bieden. [betrokkene 2] legt uit dat beide scholen kleine klassen hebben en extra instructie bieden om tot leren te komen. Op het sociaal emotionele vlak en een stimulerend, veilig pedagogisch klimaat voor leerlingen, is er in het SO ook extra gespecialiseerde zorg voor handen. Zo heeft het SO een extra ‘laag’, een aanvulling op hetgeen het SBO kan bieden. De onafhankelijke commissie die de TLV afgeeft voor een van deze twee vormen van onderwijs, heeft op basis van het dossier van [minderjarige] een TLV voor het SO afgegeven. Omdat deze deskundigen hebben bepaald dat SO de onderwijssoort is waar men kan voorzien in de ondersteuningsbehoefte van [minderjarige] , is een plek binnen het SBO voor haar niet mogelijk. Net zoals het regulier basisonderwijs kan ook het SBO haar niet de ondersteuning bieden die ze nodig heeft.
Namens de ouders uit de tante hun zorgen in hoeverre die afgifte van de TLV SO objectief tot stand is gekomen. RKBS de Wilgen heeft de ouders steeds een wisselend beeld afgegeven; gesprek versus gespreksverslag. Daarnaast benoemt de tante de verschillende wisselingen binnen de personele bezetting in de school. Er zijn de afgelopen maanden geen nieuwe gesprekken gevoerd.
Tijdens dit gesprek brengt [betrokkene 2] in dat de TLV-commissie naast de aanmelding vanuit de school ook het objectieve onderzoeksverslag, het beeld van de consulent Passend Onderwijs en de zienswijze van de ouders op de aanvraag, heeft meegenomen bij haar afweging. Zo is de definitieve beschikking geënt op verschillende elementen.
[betrokkene 1] benoemt dat we uiteindelijk een volgende stap moeten zetten. Ouders laten weten niet voldoende te zijn meegenomen in het traject. Ook blijven zij vasthouden aan de verschillen tussen de mondelinge gesprekken versus de weergave in een gespreksverslag. Hiermee is het vertrouwen van de ouders in de school geschaad en daarmee is er ook onvoldoende vertrouwen in de conclusie van de afgegeven TLV beschikking.
Tegelijkertijd erkennen de ouders dat hun dochter beter past op een andere school waar extra zorg en begeleiding wordt geboden.
Afsluitend heeft De Wilgen benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat haar ouders haar voor het nieuwe schooljaar inschrijven op De Waterlelie. Zij heeft daarbij laten weten dat De Wilgen uit hoofde van haar wettelijke taak om recht te doen aan de ontwikkeling van [minderjarige] genoodzaakt zal zijn [minderjarige] van De Wilgen te verwijderen als de ouders [minderjarige] niet inschrijven, omdat er een andere school is die wel in de ondersteuningsbehoefte van [minderjarige] kan en wil voorzien.
2.14.
Bij besluit van 5 juli 2022 van het College van Bestuur van de [stichting] is [minderjarige] met ingang van 29 augustus 2022, de eerste dag van het schooljaar 2022-2023, als leerling van basisschool RKBS De Wilgen verwijderd.
2.15.
De ouders hebben via hun advocaat op 11 augustus 2022 schriftelijk bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit.
2.16.
Bij brief van 29 augustus 2022 heeft het college van bestuur van [stichting] meegedeeld dat het bezwaar ongegrond is.
De Waterlelie had De Wilgen inmiddels laten weten dat [minderjarige] na een intakegesprek op 30 augustus 2022 met ingang van 12 september 2022 op De Waterlelie zou kunnen starten. Daarmee rekening houdend heeft het college van bestuur van [stichting] nader bepaald dat [minderjarige] met ingang van 12 september 2022 definitief zal worden verwijderd van RKBS De Wilgen.
2.17.
De ouders hebben [minderjarige] niet ingeschreven op De Waterlelie of op een andere vergelijkbare SO-school. [minderjarige] gaat vanaf aanvang van het schooljaar 2022-2023 niet naar school. Zij volgt uitsluitend bijles.

3.Het geschil

3.1.
De ouders vorderen samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [stichting] zal gebieden [minderjarige] toe te laten als leerling van basisschool RKBS De Wilgen binnen 48 uur na betekening van dit vonnis, totdat er een passende plaats is gevonden op een andere school voor speciaal basisonderwijs, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [stichting] in de kosten van dit geding.
3.2.
[stichting] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Formeel
3.4.
[stichting] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de ouders de verkeerde partij gedagvaard hebben, omdat op grond van artikel 18a lid 6 sub c van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) niet zij maar het Samenwerkingsverband bevoegdheid is de benodigde TLV te nemen, waarin is besloten om [minderjarige] toe te laten tot het speciaal onderwijs en niet tot het speciaal basisonderwijs. [stichting] heeft benadrukt dat zij het niet eens is met de ouders, maar dat zelfs als zij het wel met de ouders eens zou zijn, hier geen taak of bevoegdheid voor haar is weggelegd.
3.5.
Ter zitting heeft [stichting] dit verweer niet meer naar voren gebracht en inhoudelijk verweer gevoerd, zodat het er voor wordt gehouden dat zij het verweer dat de verkeerde partij is gedagvaard niet langer handhaaft.
3.6.
Het spoedeisend belang volgt voldoende uit de omstandigheid dat [minderjarige] op dit moment niet naar school gaat.
Inhoudelijk
3.7.
Op grond van de Wet Passend Onderwijs rust op scholen de plicht om ervoor te zorgen dat elke leerling een passende plek krijgt in het onderwijs. Als een school na onderzoek bemerkt dat zij een bij haar ingeschreven leerling niet de benodigde onderwijsondersteuning kan bieden, rust op haar de zorgplicht om in overleg met de ouders een andere school te zoeken waar die wel gevonden kan worden.
Partijen zijn het er over eens dat het niet in het belang van [minderjarige] is om het regulier basisonderwijs op De Wilgen te blijven volgen en dat een andere school meer geschikt is voor [minderjarige] . Waar partijen het niet over eens zijn is of dit een SO-school of een SBO-school moet zijn.
3.8.
Voor plaatsing van een leerling op een andere school, niet zijnde gewoon basisonderwijs, is een TLV nodig waarin een indicatie wordt gegeven van de onderwijsvorm die voor de betrokken leerling passend wordt geacht. Een TLV is een op rechtsgevolg gericht besluit, waartegen voor de ouders bezwaar heeft opengestaan bij het Samenwerkingsverband.
Van deze mogelijkheid hebben de ouders, die werden bijgestaan door mr. Wernik, geen gebruik gemaakt.
3.9.
Mr. Wernik heeft ter zitting gepoogd de stelling ingang te doen vinden dat hij niet, althans niet tijdig, op de hoogte is gebracht of gekomen van de TLV.
3.10.
De voorzieningenrechter acht dit betoog is niet houdbaar. Uit de hiervoor geciteerde e-mail aan mr. Wernik van 24 februari 2022 volgt onontkoombaar dat deze ruim voor het verstrijken van de bezwaartermijn van (in ieder geval) het
bestaanvan deze beschikking op de hoogte is geraakt. Verder blijkt uit het eerdergenoemde verslag van het gesprek van 23 juni 2022, dat door mr. Wernik is bijgewoond, dat de gevolgde procedure in dat gesprek is besproken en dat er een aantal malen uitdrukkelijk is gerefereerd aan de inhoud van de TLV. Ook dat is klaarblijkelijk geen aanleiding geweest om alsnog bezwaar tegen de TLV aan te tekenen.
3.11.
Mr. Wernik heeft ter zitting betoogd dat de genoemde brief door De Wilgen als bezwaar had moeten worden opgevat en aan het Samenwerkingsverband had moeten worden doorgezonden.
3.12.
Ook dat betoog faalt. De brief is niet kenbaar gericht tegen de beschikking van het Samenwerkingsverband; die beschikking wordt in de brief niet eens genoemd.
De brief wekt bovendien de indruk dat de ouders (toen) niet zozeer vielen over de keuze van het type speciaal onderwijs, maar over de concrete schoolkeuze. Onder die omstandigheden was er voor bezwaar ook minder aanleiding. En als mr. Wernik met de brief inderdaad heeft beoogd bezwaar te maken, had het in de rede gelegen dat hij in het gesprek op 23 juni had geïnformeerd hoe het met de afwikkeling stond.
Het voorgaande brengt mee dat er in dit geding van moet worden uitgegaan dat de TLV zowel naar inhoud als naar wijze van totstandkoming rechtmatig is.
3.13.
Door de ouders is nog aangevoerd dat zij De Waterlelie niet geschikt vinden voor [minderjarige] omdat op deze school veel leerlingen aanwezig zijn met een lichamelijke of geestelijke beperking en dat zij bang zijn dat [minderjarige] zal afzakken naar hun niveau, maar ook dit betoog kan hen niet helpen.
Uit het hiervoor beschreven stelsel vloeit voort dat het niet de onderwijsinstelling is die bepaalt wat in een concreet geval passend onderwijs is voor een leerling. Op dat punt is het Samenwerkingsverband het bevoegde gezag. Het is aan de school die van opvatting is dat het door haar aangeboden onderwijs voor een onder haar gezag onderwijs volgende leerling niet langer passend is, om er zorg voor te dragen dat die leerling wordt begeleid naar een onderwijsvorm en instelling die voor die leerling wel passend is. Dat kan zij onder meer doen door, bij voorkeur gezamenlijk optrekkend met de ouders, een TLV aan te vragen bij het Samenwerkingsverband.
Dat heeft De Wilgen hier ook gedaan. Zij heeft de ouders in die aanvraag niet kunnen meekrijgen, omdat er geen overeenstemming bestond over de vraag welk onderwijs voor [minderjarige] passend is.
Het Samenwerkingsverband heeft vervolgens een voorgenomen besluit aan de ouders gezonden, inhoudende dat het SO het passende onderwijs voor [minderjarige] is en de ouders in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Toen die reactie uitbleef heeft het Samenwerkingsverband conform haar voornemen besloten. Dat besluit heeft, als gezegd, formele rechtskracht.
3.14.
De Wilgen heeft bij die stand van zaken niet de vrijheid om de TLV op grond van een andere opvatting over de behoeften van [minderjarige] van De Wilgen zelf of van de ouders
- zo die er zou zijn - naast zich neer te leggen. Integendeel, op De Wilgen rust de plicht om ervoor te zorgen dat [minderjarige] het passend geachte onderwijs ook daadwerkelijk kan krijgen.
3.15.
[stichting] heeft aan die plicht voldaan. Niet betwist is immers dat De Waterlelie, de in de TLV passend geachte school, bereid is [minderjarige] toe te laten.
Door de weigering van de ouders om [minderjarige] in te schrijven op De Waterlelie kon [stichting] vervolgens niet anders dan overgaan tot verwijdering van [minderjarige] . Indien zij [minderjarige] onderwijs zou blijven bieden zou zij immers de ouders steunen in hun verzet en daarmee de gang van [minderjarige] naar het passend geachte onderwijs frustreren.
3.16.
De vordering miskent dit alles en is alleen al om die reden niet toewijsbaar.
Die wordt dan ook afgewezen.
De ouders worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van [stichting] begroot op:
vastrecht € 676,00
salaris advocaat
€ 1.016,00
totaal € 1.692,00.
Ten overvloede
De voorzieningenrechter veroorlooft zich met het oog op het belang van [minderjarige] de volgende observaties.
1. Het besluit van het Samenwerkingsverband steunt op een tweetal adviezen, van de orthopedagoog [betrokkene 4] en van de onderwijsspecialist [betrokkene 5] .
De deskundige [betrokkene 4] schrijft in zijn advies het volgende.
Er lijkt bij [minderjarige] sprake van een algehele ontwikkelingsachterstand mogelijk mede veroorzaakt door het minimaal ondersteunende systeem.
[minderjarige] is gebaat bij structuur in tijd, ruimte en opdracht en bij aanbod van onderwijs in kleine stappen, waarbij herhaling van groot belang is.
Ik adviseer een plaatsing op het SO ZML waarbij er een duidelijke onderzoeksvraag ligt het komende jaar. Wat is de leerpotentie van [minderjarige] zodra aan de voorwaarden van veiligheid, structuur en rust en regelmaat is voldaan? Om die reden wordt geacht aan een bredere voorziening cluster 3 gedifferentieerd aanbod te geven dat varieert tussen ZML maar mogelijk ook SBO-aanbod. Waarmee in beeld gebracht kan worden of [minderjarige] zich ontwikkelt richting de bovenlaag van het ZML of niet. Indien dit wel haalbaar is dan zal deze route duidelijk en inzichtelijk moeten worden ingezet om haar een kansrijk perspectief richting het VO te bieden.
2. Er zit een zekere spanning tussen dit advies en de geldigheidsduur van het genomen besluit. De deskundige vindt het van belang om het komende jaar in beeld te krijgen wat de leerpotentie van [minderjarige] is zodra aan de voorwaarden van veiligheid, structuur en rust en regelmaat is voldaan. Uit het vervolg van het advies volgt dat deze deskundige niet uitsluit dat [minderjarige] zich ontwikkelt tot een niveau waarbij SBO binnen bereik ligt.
3. Men vraagt zich, dit lezende, af of dit beeld wordt ondersteund door [betrokkene 5] , de tweede deskundige. Het dossier geeft dat antwoord niet, omdat de inhoudelijke opvattingen van deze deskundige uit zijn advies niet kenbaar zijn. Er worden wat observaties genoemd over het welbevinden in de klas, maar het is niet duidelijk waarvan die afkomstig zijn.
4. Bij dit een en ander moet worden bedacht dat de TLV is gedateerd op 14 februari 2022. Het kan niet anders of het geheel van observaties en indrukken over het (gebrek aan) leervermogen, sociale redbaarheid etc. van [minderjarige] is opgedaan in het tweede coronajaar. Niet valt uit te sluiten dat die omstandigheid heeft geleid tot een beeld van [minderjarige] dat in haar nadeel afwijkt van het beeld dat in een meer gestructureerd gewoon schooljaar zou zijn gevormd, nu immers bekend is dat vooral kwetsbare leerlingen last van de corona-crisis hebben gehad.
Op grond van dit een en ander meent de voorzieningenrechter dat de ouders er - bij plaatsing van [minderjarige] op De Waterlelie - op mogen vertrouwen dat de vraag of [minderjarige] het - blijkens haar vorderingen daar - in zich heeft om aan de bovenkant van het ZML-spectrum te functioneren, op een daartoe geëigend moment (te denken valt aan einde schooljaar 2023/2024) - in verband met de door [betrokkene 4] genoemde richtingbepaling - op een voor de ouders duidelijk kenbare wijze wordt beantwoord.
De voorzieningenrechter beveelt de professioneel bij deze casus betrokkenen aan om deze lezing van het besluit duidelijk aan de ouders te bevestigen, in de hoop dat dit tot gevolg heeft dat de ouders hun verzet tegen de aanbevolen schoolgang staken.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt de ouders tot betaling van € 1.692,00 aan [stichting] ter zake van de proceskosten;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 16 november 2022. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.type: 1155