ECLI:NL:RBNHO:2022:10120

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
C/15/326827 / HA ZA 22-223
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van vermogen na beëindiging van de samenlevingsovereenkomst tussen partijen

In deze zaak, uitgesproken op 9 november 2022 door de Rechtbank Noord-Holland, betreft het de verdeling van vermogen na de beëindiging van een samenlevingsovereenkomst tussen een vrouw en een man. De partijen hebben vanaf 2017 een affectieve relatie gehad, die in september 2021 eindigde. Tijdens hun relatie hebben zij gezamenlijk een perceel grond gekocht en daarop een woning laten bouwen. De vrouw heeft de woning op 30 september 2021 verlaten, terwijl de man in de woning is blijven wonen. De rechtbank heeft bepaald dat de woning aan de man zal worden toegedeeld tegen de waarde die door een gezamenlijk gekozen taxateur zal worden vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de man recht heeft op zijn investering in de grond, de aanneemsom en andere investeringen in de woning. De vrouw heeft vorderingen ingediend met betrekking tot de verdeling van de zorgtoeslag, een door de man gestelde geldlening, bankrekeningen en de inboedel. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw en de man beoordeeld en heeft de wijze van verdeling van de woning en de inboedel vastgesteld. De vrouw moet de man een bedrag van € 206.095,89 betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 juni 2022. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/326827 / HA ZA 22-223
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. Bosch te Hoorn Nh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.H.F. Overkleeft te Hoorn Nh.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de verdeling van vermogen na beëindiging van de door partijen gesloten samenlevingsovereenkomst. De rechtbank bepaalt dat de gemeenschappelijke woning van partijen zal worden toegedeeld aan de man tegen de waarde per datum van toedeling zoals die zal worden vastgesteld door een door partijen gezamenlijk te kiezen taxateur. De rechtbank bepaalt dat de man naast aanspraak op zijn investering in de grond waarop de woning van partijen is gebouwd, ook recht heeft op de door hem betaalde aanneemsom en overige investeringen in de woning. De rechtbank beslist verder op de vorderingen van partijen betreffende door de vrouw ontvangen zorgtoeslag, een door de man gestelde geldlening, bankrekeningen en de inboedel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 maart 2022 met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 10 augustus 2022;
  • de brief van mr. Bosch van 21 september 2022 met productie 18;
  • de akte precisering van de vordering in reconventie onder I tevens akte nadere stukken van [gedaagde] , met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 3 oktober 2022. De vrouw is verschenen met
mr. S.A. Raalte, de man met mr. Overkleeft voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Raalte en Overkleeft hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben vanaf 2017 een affectieve relatie gehad. Deze relatie is in september 2021 geëindigd.
2.2.
Partijen hebben op 30 maart 2018 gezamenlijk een perceel grond in eigendom verkregen aan het (latere) adres [adres 1] te [plaats 1] . Partijen hebben hierop een woning laten bouwen (hierna: de woning). Zij hebben in de woning samengewoond. De vrouw heeft de woning op 30 september 2021 verlaten. De man is in de woning blijven wonen.
2.3.
Partijen hebben op 21 februari 2018 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Hierin is voor zover hier van belang bepaald:
Gemeenschappelijke huishouding
Artikel 3
(…)
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de
kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
3. a. Onder inkomen wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van
belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs
moeten worden vastgesteld voor de verwerving van het inkomen.
(…)
Gemeenschappelijke inboedel/roerende zaken
Artikel 5
De inboedel (…) aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, zal partijen ieder voor de
overdeelde helft toebehoren.(…)
Gemeenschappelijk bewoonde woning
Artikel 6
(…)
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning (…) gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en beëindiging van deze overeenkomst. De vordering zal, zolang die niet opeisbaar is, geen rente dragen.
Over een door de schuldeiser opgeëist bedrag moet de schuldenaar een rente betalen gelijk aan de (…) op dat moment geldende wettelijke rente zoals die geldt voor consumenten, over de periode vanaf twee weken na de dag van opeising tot aan de dag van betaling.
5. Partijen hebben gezamenlijk aangekocht en in eigendom gekregen ieder voor de onverdeelde helft, de woning met bouwnummer [nummer] , gelegen aan [adres 2] te [plaats 2].
De comparant sub 1(rechtbank: de man)
heeft de koopsom geheel uit eigen middelen voldaan, terwijl de comparante sub 2(rechtbank: de vrouw)
niet uit eigen middelen een bedrag van de koopsom en de kosten heeft voldaan.
De comparant sub 1 heeft mitsdien, op grond van het in het vorige lid bepaalde ten laste van de comparante sub 2 een vordering verkregen ter grootte van de helft van de door hem ingebrachte eigen middelen, onder de bepalingen als hiervoor vermeld. Gemeld bedrag zal blijken uit de nota van afrekening inzake de aankoop van gemelde woning te [plaats 2] .
Einde overeenkomst
(…)
Artikel 7
Deze overeenkomst eindigt:
a. Door opzegging door één van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van ten minste ene maand in acht genomen moet worden.
(…)
Vergoeding
Artikel 12
1. In alle gevallen waarin tussen de partijen een vermogensverschuiving plaatsvindt die leidt tot vermogensachteruitgang van een van beiden, ontstaat een recht op een nominale renteloze vergoeding ten bedrage van de verkrijging van de ander.
(…)
2.4.
De samenlevingsovereenkomst is opgezegd op 19 oktober 2021 en daardoor geëindigd op 20 november 2021.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat de verdeling (ex artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek [BW]) geschiedt op de door de vrouw voorgestane wijze overeenkomstig de punten 16 tot en met 38 van de dagvaarding;
II. bepaalt dat de verdeling en toedeling in overeenstemming met dit vonnis zal geschieden binnen vier weken na betekening van dit vonnis ten overstaan van een door de rechtbank te bepalen notaris;
III. bepaalt dat de vrouw, als de man niet verricht waartoe hij ingevolge dit vonnis gehouden is, gemachtigd is om datgene te bewerken waartoe nakoming van het vonnis zou hebben geleid, conform artikel 3:299 BW;
IV. bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van partijen, conform artikel 3:300 BW.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert, samengevat, dat de rechtbank de verdeling vaststelt overeenkomstig de door hem voorgestane wijze.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De zaken in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
Aan de orde is de afwikkeling van de samenwoning door partijen. Ter discussie staan de volgende posten:
  • i) de woning
  • ii) de vordering van de man in verband met de woning
  • iii) de door de vrouw ontvangen zorgtoeslag over de jaren 2020 en 2021
  • iv) een door de man gestelde geldlening van € 2.000,- aan de vrouw
  • v) de gemeenschappelijke bankrekeningen met de nummers [betaalrekening] (betaalrekening) en [spaarrekening] (spaarrekening).
  • vi) de inboedel.
(i) De woning
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat de (gemeenschappelijke) woning kan worden toegedeeld aan de man tegen de waarde ten tijde van de verdeling. Ook zijn zij het erover eens dat een bij de NWWI aangesloten taxateur de waarde van de woning zal bepalen.
4.4.
De rechtbank zal als wijze van verdeling bepalen dat de woning wordt toegedeeld aan de man onder de volgende opschortende voorwaarden:
  • de vrouw dient binnen vier weken na de datum van dit vonnis drie bij de NWWI aangesloten taxateurs aan de man voor te stellen;
  • de man moet vervolgens binnen twee weken na het voorstel uit die drie taxateurs één taxateur kiezen;
  • partijen dienen daarna binnen twee weken opdracht geven aan die taxateur;
  • bij de taxatie mag de vrouw of een door haar aan te wijzen vertegenwoordiger aanwezig zijn;
  • de taxatie is bindend voor elk van partijen;
  • aan de man zal na het uitbrengen van het bindend advies van de taxateur vier maanden de tijd worden gegeven om woning toegedeeld te krijgen en de vrouw daarbij te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypotheekschuld;
  • ten tijde van de notariële toedeling van de woning aan de man zal, met inachtneming van wat er hierna in dit vonnis wordt overwogen, aan de vrouw voldoen de helft van de waarde van de woning;
  • de kosten van de taxateur moeten partijen ieder bij helfte voldoen;
  • de notariële kosten moeten door de man worden gedragen.
4.5.
Omdat de taxateur de huidige marktwaarde van de woning zal vaststellen en bij de taxatie rekening wordt gehouden met de verkoopprijzen van andere woningen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opnemen van een anti-speculatiebeding, zoals door de vrouw gevorderd.
Er is geen reden een regeling te geven voor eventuele overdrachtsbelasting. Omdat het hier om een toedeling van de woning aan één van partijen gaat en niet om verkoop van de woning, is geen overdrachtsbelasting verschuldigd.
4.6.
Indien de man niet in staat is om aan de opschortende voorwaarden te voldoen, moet de woning worden verkocht.
(ii) De vordering van de man in verband met de woning
4.7.
De vraag is in welke mate de rechtbank rekening moet houden met de eigen middelen die partijen hebben ingebracht voor de aankoop van de grond en de bouw van de woning daarop.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat uit zowel de tekst van de samenlevingsovereenkomst (artikel 6 lid 4 en 5) als uit de bedoeling en gedragingen van partijen volgt dat de man slechts in verband met de aankoop van de (bouw)grond een vordering heeft gekregen ter grootte van de helft van de door hem ingebrachte eigen middelen. Die eigen middelen van de man bedragen, blijkens de nota van afrekening van de notaris van 30 maart 2018 € 159.18,40, aldus de vrouw.
De man stelt zich op het standpunt dat hij, naast de door hem betaalde koopsom van de grond, ook een vordering op de vrouw heeft wegens de door hem betaalde aanneemsom van de woning, het meer- en minderwerk en de kosten van de keuken, het schilderen, stuken en de aanleg van de tuin. Deze kosten bedragen in totaal € 412.191,78, zodat de man een vordering op de vrouw heeft van de helft daarvan, € 206.095,78.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. De tekst van artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst is onduidelijk en heeft deels geen betrekking op de situatie zoals die aan de orde was. In artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst staat dat, als een gezamenlijk te bewonen woning gezamenlijk wordt verkregen, de partij die uit eigen middelen meer dan zijn aandeel van “
de koopsom en de kosten” heeft betaald voor het meerdere een vordering heeft op de andere partij. In artikel 6 lid 5 van de samenlevingsovereenkomst staat dat partijen de woning al hebben gekocht en geleverd gekregen.
Ten tijde van het aangaan van de samenlevingsovereenkomst hadden partijen echter nog niets geleverd gekregen. De woning moest nog worden gebouwd en de grond waarop die moest worden gebouwd, moest ook nog aan partijen worden geleverd. Dat het bedrag dat de man had geïnvesteerd zou blijken uit de “
nota van afrekening inzake de aankoop van de woning” snijdt ook geen hout. Omdat partijen de woning zelf lieten bouwen, heeft de nota van afrekening bij de notaris alleen maar betrekking op de aangekochte grond. Gelet op het een en ander, kan niet worden afgegaan op alleen de letterlijke tekst van artikel 6.
Het komt bij de uitleg van de samenlevingsovereenkomst dan ook niet alleen aan op de letterlijke bewoordingen ervan, maar ook op hetgeen partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mochten afleiden en verwachten.
4.9.
De wijze waarop partijen hun afspraken hebben verwoord wijst er op dat partijen hebben bedoeld dat de man de aankoop van de grond en de bouw van de woning zou financieren, dat de vrouw hiervan niet financieel beter zou worden en dat zij slechts zou meedelen in de eventuele waardevermeerdering of vermindering vanaf het moment dat de woning gerealiseerd was.
4.10.
De uitleg die de vrouw aan de samenlevingsovereenkomst geeft is onjuist. De rechtbank ziet ook geen enkele redelijke verklaring voor de uitleg van de vrouw op grond waarvan zij wel moet meebetalen aan de door de man betaalde kosten voor de aankoop van de bouwgrond, maar niet aan de door de man betaalde bouwkosten voor de woning. Als dat wel de bedoeling was geweest, had het voor de hand gelegen dat partijen hierover gesproken zouden hebben, maar dat is niet gebeurd, zo heeft de vrouw ter zitting verklaard. Daarbij komt dat, zelfs als deze investeringen niet onder artikel 6 begrepen zouden worden, artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst ertoe leidt dat de aanneemsom, meerwerkkosten en overige door de man in de woning geïnvesteerde bedragen alsnog voor verrekening in aanmerking komen. De vrouw heeft geen verklaring gegeven hoe artikel 12 zich verhoudt tot haar zienswijze.
4.11.
De rechtbank legt de samenlevingsovereenkomst dan ook uit zoals hiervoor onder 4.9 overwogen. Dit betekent dat de man een vordering op de vrouw heeft ter grootte van de helft van het bedrag dat hij heeft betaald wegens de aankoop van de grond en de bouw van de woning, € 412.191,78. Zijn vordering op de vrouw bedraagt dus € 206.095,89. De vrouw dient deze vordering, zo veel mogelijk, te voldoen bij de notariële verdeling van de woning, dan wel uit de verkoopopbrengst indien de woning moet worden verkocht.
4.12.
De man heeft over het bedrag van € 206.095,89 wettelijke rente gevorderd vanaf 10 november 2021, de dag waarop de samenlevingsovereenkomst is geëindigd. Uit de tweede alinea van artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst volgt echter dat de vrouw hierover wettelijke rente is verschuldigd vanaf twee weken na de dag van
opeisingtot aan de dag van betaling. Omdat de man niet heeft gesteld dat hij het bedrag eerder dan bij zijn eis in reconventie heeft opgeëist, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf twee weken na de conclusie van eis in reconventie, 8 juni 2022.
4.13.
Voor het geval rekening wordt gehouden met de volledige investering van de man in de woning, wil de vrouw dat rekening wordt gehouden met het bedrag dat zij in de woning heeft geïnvesteerd, € 51.926,90. Ter onderbouwing heeft de vrouw verwezen naar door haar als productie 12 overgelegde facturen en bonnen. De man heeft gemotiveerd betwist dat de zaken, althans diensten waarop deze stukken zien, door de vrouw van haar privégeld zijn betaald.
Omdat nergens uit blijkt dat de vrouw deze kosten heeft betaald, zal de rechtbank deze kosten verder buiten beschouwing laten.
(iii) Zorgtoeslag 2021 en 2021
4.14.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw over de jaren 2020 en 2021 een totaalbedrag van € 3.583,- aan zorgtoeslag op haar privé bankrekening heeft ontvangen.
De man maakt aanspraak op de helft van dit bedrag. Hij stelt dat de zorgtoeslag moet worden aangemerkt als inkomen. De zorgtoeslag had eigenlijk moeten worden bijgeschreven op de gezamenlijke rekeningen van partijen, waardoor het te verdelen saldo daarvan € 3.583,- hoger zou zijn geweest.
De vrouw betwist dat de man recht heeft op de zorgtoeslag. Het betreft volgens haar geen inkomen. Mocht de zorgtoeslag wel worden aangemerkt als inkomen, dan rust volgens de vrouw op haar geen betalingsverplichting, omdat zij de zorgtoeslag heeft gebruikt voor het betalen van gezinsvakanties, zodat het geld ten goede is gekomen aan de gemeenschappelijke huishouding.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat de zorgtoeslag moet worden aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 3 lid 3 sub a van de samenlevingsovereenkomst. Omdat de zorgtoeslag is opgegaan aan vakanties voor de vrouw en haar kind, zoals de man stelt, heeft hij geen vergoedingsrecht. Dit zijn namelijk kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
(iv) Geldlening
4.16.
De man stelt dat hij op 16 oktober 2018 een bedrag van € 2.000,- heeft geleend aan de vrouw. De man maakt aanspraak op terugbetaling van dit bedrag.
De vrouw betwist dat het om een lening gaat. Volgens haar betrof het een vergoeding omdat de man bij haar inwoonde. Dat bij de overschrijving “renteloze lening” is vermeld, is omdat de vrouw anders geen recht zou hebben op huurtoeslag.
4.17.
De rechtbank overweegt dat weliswaar op het overgelegde bankafschrift staat vermeld dat het om een lening gaat, maar de vrouw heeft onbetwist aangevoerd dat deze omschrijving is gegeven omdat de vrouw anders geen recht had op huurtoeslag. Bovendien heeft de vrouw onweersproken aangevoerd dat zij zelf over vermogen beschikte. Daarom valt zonder de ontbrekende toelichting niet in te zien waarom de vrouw een lening nodig zou hebben. De enkele vermelding dat het zou gaan om renteloze lening is in dit licht onvoldoende om vast te stellen dat van een lening sprake is.
(v) Bankrekeningen
4.18.
Voor de saldi van de bankrekeningen gaat de rechtbank uit van de door partijen in de stukken genoemde peildatum 30 september 2021. Dit is de datum waarop de vrouw uit de woning is vertrokken. Partijen zijn het erover eens dat het totale saldo van de bankrekeningen op 30 september 2021 € 4.973,73 was. Zij zijn het er ook over eens dat de bankrekeningen na verdeling van de saldi kunnen worden opgeheven. Partijen dienen zelf te bekijken wie van hen nog welk bedrag moet aanzuiveren.
(vi) Inboedel
4.19.
De vrouw stelt dat zij bij haar vertrek uit de woning een deel van de inboedel en persoonlijke spullen van haarzelf en haar zoon heeft meegenomen. Het ging voornamelijk om spullen die partijen dubbel hadden. De waarde van die spullen bedroeg € 2.050,-. De vrouw begroot de waarde van de volledige inboedel op € 22.775,-. Zij wenst een aantal spullen die zich nog in de woning bevinden toegedeeld te krijgen. De rest van de inboedel kan wat de vrouw betreft grotendeels aan de man worden toegedeeld, onder vergoeding van € 8.062,50, aan de vrouw.
De man schat de waarde van de volledige inboedel op € 6.340,-. Volgens de man heeft de vrouw vrijwel de gehele inboedel met een waarde van € 5.115,- meegenomen. Wegens overbedeling moet de vrouw aan de man nog een bedrag betalen van € 1.120,-. Verder moet zij aan hem de zaken afgeven die hij noemt onder 1H van zijn eis.
4.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst behoort de inboedel partijen ieder voor de helft toe.
Partijen schetsen een totaal verschillend beeld van de gang van zaken rond het meenemen van de inboedel door de vrouw. Elke partij heeft verklaringen van derden overgelegd waaruit de juistheid van zijn standpunt zou moeten blijken. Elke partij betwist de juistheid van de door de ander overgelegde verklaringen. De verklaringen staan haaks op elkaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de ene verklaring meer waarde te hechten dan aan de andere.
4.21.
Van de zaken die de vrouw wil hebben, zie productie 9 bij dagvaarding met een overzicht van “
Gewenste spullen”, zijn alleen de spullen waar “
nihil” voor staat en de Tefal citruspers voldoende concreet omschreven. De man heeft niet betwist dat deze spullen nog in de woning aanwezig zijn. Deze spullen moet de man afgeven aan de vrouw.
Voor het overige merkt de rechtbank op dat zij geen administratiekantoor is en dus ook niet op basis van de overgelegde producties gaat uitpluizen over welke inboedelzaken het geschil van partijen gaat, waar die spullen zich bevinden en wat de waarde daarvan is. De rechtbank zal daarom, behoudens de afgifte van de aangeduide zaken, de vordering van de vrouw betreffende de inboedel afwijzen.
4.22.
De man heeft in de akte precisering van de vordering onder 1 H van zijn eis afgifte gevorderd van een aantal spullen door de vrouw. Eerder in de procedure, namelijk als productie 9 bij de conclusie van antwoord, heeft de man een inboedellijst overgelegd met daarop vermeld welke zaken nog wel en niet meer in de woning aanwezig zijn. Ter zitting is gebleken dat de man afgifte vordert van in ieder geval een aantal zaken die volgens genoemde productie 9 nog gewoon in de woning zijn. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank als haar taakopvatting heeft omschreven in de vorige rechtsoverweging, is zij van oordeel dat de man de juistheid van zijn vordering betreffende de inboedel onvoldoende heeft onderbouwd. Deze wordt afgewezen.
Overige vorderingen
4.23.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat partijen niet zullen voldoen aan datgene waartoe zij in dit vonnis worden verplicht. De vorderingen in conventie zoals weergeven in 3.1 onder III en IV zullen daarom worden afgewezen, evenals de door de man in reconventie gevorderde dwangsommen.
Proceskosten
4.24.
Aangezien partijen voormalig partners zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap voor wat betreft de woning als volgt vast:
- bepaalt dat de woning zal worden toegedeeld aan de man op de wijze
zoals in 4.4 en 4.6 van dit vonnis overwogen,
- bepaalt dat de vrouw aan de man moet betalen € 206.095,89, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juni 2022 tot de dag van voldoening,
zo veel mogelijk te voldoen bij de notariële verdeling van de woning, dan wel uit de verkoopopbrengst indien de woning moet worden verkocht.
5.2.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap voor wat betreft de inboedel vast op de wijze zoals in 4.21 van dit vonnis is overwogen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: CHL