In deze zaak heeft Airhelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Turk Havayollari A.O. wegens vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Beijing op 6 december 2019. De passagier had zijn vorderingsrecht op 13 maart 2020 overgedragen aan Airhelp Limited, die het recht op 1 oktober 2021 overdroeg aan Airhelp. Airhelp vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat Airhelp niet-ontvankelijk was vanwege schending van procesrechtelijke beginselen.
De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat de vervoerder niet voldoende had onderbouwd waarom de vordering niet ontvankelijk zou zijn. De kantonrechter stelde vast dat de aanmaning door de verkeerde partij was verzonden, aangezien Airhelp niet de juiste gemachtigde had om namens de passagier te handelen. Dit leidde tot de conclusie dat Airhelp rauwelijks had gedagvaard, wat de proceshouding van de vervoerder in het gelijk stelde. De kantonrechter wees de vordering van Airhelp toe, maar compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.
De beslissing van de kantonrechter was dat de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan Airhelp, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de proceskosten werden gecompenseerd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en andere vorderingen werden afgewezen.