ECLI:NL:RBNHO:2022:10231

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
9572134
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van luchtvaartvertraging en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft AirHelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines Inc, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. De feiten van de zaak zijn als volgt: een passagier heeft op 10 december 2019 een vlucht van Amsterdam naar San Antonio via Atlanta geboekt. De vlucht van Amsterdam naar Atlanta was vertraagd, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht naar San Antonio miste. AirHelp heeft de vordering ingesteld na de overdracht van het vorderingsrecht door de passagier aan hen.

De vervoerder, Delta Air Lines, betwist de vordering en voert aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk winterse weersomstandigheden die de gezagvoerder noopten tot de-icing van het vliegtuig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de argumenten van beide partijen overwogen. De vervoerder heeft aangetoond dat de vertraging deels het gevolg was van een defect aan de de-icing truck, wat buiten zijn invloedssfeer ligt.

De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering van AirHelp wordt afgewezen, en de proceskosten worden aan AirHelp opgelegd. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 9 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9572134 \ CV EXPL 21-8162
Uitspraakdatum: 9 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp Germany GmbH
gevestigd te Berlijn (Duitsland)
eiser
hierna te noemen: Airhelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Delta Air Lines Inc
gevestigd te Atlanta (Verenigde Staten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
Airhelp heeft bij dagvaarding van 1 november 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Airhelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[bestandsnaam] (hierna: de passagier) heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder haar diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Hartsfield-Jackson Atlanta International Airport naar San Antonio International Airport op 10 december 2019.
2.2.
Het eerste deel van de vlucht van Amsterdam naar Atlanta met vluchtnummer DL73 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft haar aansluitende vlucht naar San Antonio gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht (DL1630) waarmee zij vijf uur later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft haar vermeende vorderingsrecht aan Airhelp Limited gecedeerd.
2.4.
Airhelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Airhelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Airhelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Airhelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe primair aan dat Airhelp niet ontvankelijk is in zijn vordering. Subsidiair voert hij aan dat Airhelp niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Voorts voert de vervoerder aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van de vervoerder is dat Airhelp Limited zijn vermeende vorderingsrecht niet rechtsgeldig aan Airhelp heeft overgedragen. Volgens de vervoerder is niet gebleken dat de personen die de akte van cessie ondertekend hebben bevoegd zijn om de betreffende Airhelp-rechtspersonen te vertegenwoordigen. Bovendien lijken de handtekeningen op de akte van cessie lijken er digitaal ingeplakt.
5.3.
Airhelp heeft dit verweer bij repliek gemotiveerd weerlegd en heeft daarbij een Power of Attorney aan Oskar Piekarski overgelegd, ondertekend door Jimmy Maymann Holler, ‘director of the board’ van Airhelp Limited. De vervoerder is vervolgens niet (inhoudelijk) ingegaan op deze weerlegging door Airhelp, zodat de kantonrechter verder aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaat.
5.4.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat Airhelp niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, omdat hij onvoldoende concrete feiten heeft gesteld. Airhelp heeft bij repliek gesteld dat de passagier is omgeboekt naar vlucht DL1630 waarmee zij om 23:37 uur (lokale tijd) is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming. Hiermee is het gebrek in de stelplicht hersteld. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, omdat de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering. Dat verweer is niet afhankelijk van de precieze aankomsttijd op de eindbestemming/precieze duur van de vertraging.
5.5.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de overeengekomen eindbestemming San Antonio, zodat er op grond van de Verordening in beginsel een compensatieplicht bestaat voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
De vervoerder heeft aangevoerd dat er in de ochtend van 10 december 2019 op de luchthaven Schiphol sprake was van lage temperaturen en vocht in de lucht. Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder als productie 2 bij antwoord een meteorologisch rapport overgelegd. De vervoerder heeft toegelicht dat bij veel vocht in de lucht in combinatie met lage temperaturen het risico bestaat dat ijs zich aan het oppervlak van het vliegtuig hecht. Dergelijke ijsaanzetting is gevaarlijk. De gezagvoerder heeft omwille van de vliegveiligheid verzocht om de-icing aan de gate. Tijdens het uitvoeren van het de-icingproces is een de-icing truck defect gegaan. Ten gevolge hiervan is de vlucht met een vertraging van 1 uur en 3 minuten uitgevoerd, aldus de vervoerder.
5.7.
Airhelp stelt dat de temperatuur niet toe de-icing noodzaakte. Het was vier tot vijf graden Celsius. De vervoerder heeft dan ook onterecht om de-icing verzocht. Volgens Airhelp is het opvallend is dat andere vliegtuigen rond dezelfde schema vertrektijd niet om de-icing hebben gevraagd, althans zonder (aanzienlijke) vertraging zijn vertrokken. Airhelp stelt verder dat de-icing onderdeel uitmaakt van de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartonderneming en dus sowieso geen buitengewone omstandigheid kan opleveren. Ook een defect aan een de-icing truck valt volgens Airhelp binnen de risicosfeer van de vervoerder.
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder met het door hem overgelegde meteorologisch rapport en zijn toelichting daarop voldoende onderbouwd dat op 10 december 2019 sprake was van winterse weersomstandigheden. De gezagvoerder is bevoegd die maatregelen te treffen die hij nodig acht om de vliegveiligheid te waarborgen. Het besluit van de gezagvoerder om de-icing te verzoeken dient de kantonrechter daarom terughoudend en marginaal te toetsen. Het mag niet zo zijn dat luchtvaartmaatschappijen ertoe worden gebracht om voorrang te geven aan de handhaving en punctualiteit van hun vluchten boven de nagestreefde veiligheid van hun passagiers (arrest van het Hof 4 mei 2017, Pešková en Peška C-315/15). De omstandigheid dat andere vluchten (mogelijk) niet om de-icing hebben verzocht doet voor de beoordeling van dit geschil daarom niet ter zake. De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de gezagvoerder niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen, noch dat de beslissing van de gezagvoerder is genomen door omstandigheden die in de invloed- en risicosfeer van de vervoerder lagen en door hem hadden kunnen worden voorkomen. De-icing is naar het oordeel van de kantonrechter niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening van de vervoerder. Voorts oordeelt de kantonrechter dat de vervoerder onder verwijzing naar productie 1 bij antwoord voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat één van de de-icing trucks kampte met een defect (“
DE-ICING AT GATE REQUESTED/TRUCK BROKE DOWN WITHOUT COMMUNICATING”) waardoor (het wachten op) de de-icing langer heeft geduurd. De vervoerder kan hier geen invloed op uitoefenen. Hij is afhankelijk van de faciliteiten van de luchthaven.
5.9.
Het toestel is om 09:53 uur UTC van de gate vertrokken. De vervoerder heeft aangevoerd dat het toestel vervolgens nog tot 10:35 uur UTC heeft moeten wachten om toestemming om op te stijgen, waardoor een aanvullende vertraging is ontstaan. De kantonrechter overweegt als volgt. De vervoerder heeft geen invloed op het tijdsverloop tussen het vertrek van de gate en het moment van opstijgen. Tussen het moment dat een toestel vertrekt van de gate (“
off blocks”) en het moment dat een vliegtuig opstijgt (“
airborne”) is het toestel afhankelijk van de luchtverkeersleiding. Dit is een omstandigheid die eveneens buiten de invloedssfeer van een luchtvaartmaatschappij ligt.
5.10.
Vast staat dat de vlucht gepland stond om op 09:35 uur UTC te vertrekken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een vertrekvertraging van 60 minuten is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. Partijen twisten over de duur van de aankomstvertraging van de vlucht en over de duur van de minimale overstaptijd te Atlanta. Volgens de vervoerder bedroeg de aankomstvertraging van de vlucht 1 uur en 3 minuten en de minimale overstaptijd te Atlanta 60 minuten. Volgens Airhelp bedroegen de aankomstvertraging en de minimale overstaptijd te Atlanta 1 uur en 13 minuten respectievelijk 85 minuten. De kantonrechter stelt vast dat er een verschil is tussen de vertrekvertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheden en de aankomstvertraging van 3 minuten dan wel 13 minuten en niet is komen vast te staan dat deze vertraging eveneens door buitengewone omstandigheden is veroorzaakt. Daarnaast is niet komen vast te staan hoeveel minuten de minimale overstaptijd te Atlanta bedroeg. Gesteld noch gebleken is echter dat dat de passagier de aansluitende vlucht evengoed had gemist indien er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden en dat de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist ten gevolge van de 3 minuten dan wel 13 minuten vertraging die niet door een buitengewone omstandigheid is veroorzaakt. De uiteindelijke – langdurige – vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming, is dan ook het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.11.
De vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken moet bevestigend worden beantwoord. De geplande aankomsttijd van de vlucht was 14:45 uur (lokale tijd) en de vertrektijd van de aansluitende vlucht was volgens de vervoerder 16:06 uur (lokale tijd) en volgens Airhelp 16:07 uur (lokale tijd). De geplande overstaptijd was dus 81 dan wel 82 minuten. Zoals hiervoor reeds overwogen, is in geschil wat in dit geval de minimale overstaptijd was en hoeveel reservetijd de vervoerder bovenop de minimale overstaptijd in acht heeft genomen bij het samenstellen van de aansluitende vluchten. Dit neemt niet weg dat de vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheden 60 minuten bedroeg zodat de passagier, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen. De vertraging was immers al meer dan de reservetijd van 20 minuten die de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter minimaal in acht moet nemen om te kunnen zeggen dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht met vrije plaats. Dit is niet door Airhelp betwist. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van Airhelp zal daarom worden afgewezen.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van Airhelp omdat deze ongelijk krijgt.
5.13.
Ook de nakosten komen voor rekening van Airhelp, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Airhelp tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt Airhelp tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter