ECLI:NL:RBNHO:2022:10232

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
8678609
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers na annulering van vlucht door stroomstoring

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Easyjet Airline Company Limited, wegens de annulering van hun vlucht van Edinburgh naar Amsterdam op 29 april 2018. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder heeft de annulering betwist en aangevoerd dat deze het gevolg was van een stroomstoring op de luchthaven Schiphol, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht niet kan worden gerechtvaardigd door de stroomstoring, aangezien deze om 07:24 uur was verholpen, terwijl de vlucht pas om 14:20 uur zou landen. De vervoerder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de annulering direct het gevolg was van de stroomstoring. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers recht hebben op compensatie, omdat de vervoerder niet heeft aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen hebben getroffen om de annulering te voorkomen.

De vordering van de passagiers wordt toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden ook aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 14 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8678609 \ CV EXPL 20-6362
Uitspraakdatum: 14 december 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[betrokkene 1], wonende te [plaats 1],

2.
[betrokkene 2],wonende te [plaats 2],
3.
[betrokkene 3],
4.
[betrokkene 4],beiden wonende te [plaats 3],
5.
[betrokkene 5],
6.
[betrokkene 6],beiden wonende te [plaats 4],
7.
[betrokkene 7],wonende te [plaats 5],
8.
[betrokkene 8],wonende te [plaats 6],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Easyjet Airline Company Limited
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. B. Koolhaas

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 28 april 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Edinburgh Turnhouse Airport (Schotland) naar Amsterdam Schiphol Airport op 29 april 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente 4 mei 2018 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege een stroomstoring op de luchthaven Schiphol.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
Als onbetwist staat vast dat er in de ochtend van 29 april 2018 sprake was van een stroomstoring op Schiphol. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat een stroomstoring een buitengewone omstandigheid kan opleveren. Een stroomstoring die zich voordoet op de luchthaven ligt immers buiten de invloedssfeer van de vervoerder en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering. De vraag die voorligt is of de annulering van de vlucht het directe gevolg is geweest van deze buitengewone omstandigheid.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De passagiers hebben opgemerkt dat de stroomstoring reeds om 07:24 uur (lokale tijd) voorbij was, terwijl de onderhavige vlucht pas om 14:20 uur (lokale tijd) zou landen op Schiphol. De vervoerder heeft dit niet weersproken. Weliswaar heeft de vervoerder bij dupliek aangevoerd dat de gehele vluchtuitvoering door de stroomstoring werd verstoord, maar de vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd wat de gevolgen zijn geweest voor de vlucht in kwestie. Voor zover een en ander uit productie 1 bij dagvaarding volgt, overweegt de kantonrechter dat de vervoerder simpelweg heeft verwezen naar de gehele productie zonder nader toe te lichten op welke passages hij een beroep doet dan wel nader toe te lichten wat uit elk apart stuk volgt. Dat had, gelet op de grote omvang van deze productie (10 pagina’s), wel op zijn weg gelegen. Het is uitdrukkelijk niet de taak van de kantonrechter om zelfstandig in de stukken te zoeken naar de onderbouwing van het verweer van de vervoerder. Mede gelet op de betwisting van de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom juist deze vlucht in zijn geheel geen doorgang kon vinden. Dit geldt temeer nu de passagiers door overlegging van productie 3 bij repliek voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat andere vluchten probleemloos op Schiphol hebben kunnen landen rond de geplande aankomsttijd van de onderhavige vlucht. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de annulering het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen.
5.5.
De conclusie is dat het verweer van de vervoerder faalt en dat de vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.9.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.363,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.000,00 vanaf 29 april 2018 en over € 363,00 vanaf 28 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter