ECLI:NL:RBNHO:2022:10252

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
9638243 CV EXPL 22 268
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen [eiser] wegens het niet tijdig betalen van zorgpremies. [eiser] is niet verschenen op de zitting en is bij verstekvonnis van 24 juni 2020 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 367,86, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Op 28 december 2021 heeft [eiser] verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, stellende dat de betekening van de verzetdagvaarding als eerste daad van bekendheid moet worden beschouwd. Hij voerde aan dat hij ten tijde van de dagvaarding gedetineerd was en dat de handelingen van zijn advocaat niet aan hem kunnen worden toegerekend.

Zilveren Kruis betwist de tijdigheid van het verzet en stelt dat de verzettermijn is gaan lopen op 26 augustus 2020, de datum van de eerste uitbetaling door de Belastingdienst in het kader van het gelegde beslag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet tijdig in verzet is gekomen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij niet op de hoogte was van het verstekvonnis en de daaropvolgende tenuitvoerlegging. De kantonrechter heeft de verzettermijn niet doorbroken, omdat de omstandigheden niet rechtvaardigen dat [eiser] niet op de hoogte was van de veroordeling.

De kantonrechter heeft [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet en het verstekvonnis van 24 juni 2020 bekrachtigd. Tevens is [eiser] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Zilveren Kruis.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9638243 \ CV EXPL 22-268
Uitspraakdatum: 19 oktober 2022
Bij vervroeging vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
opposant
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. F.F. Kool
tegen
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.
gevestigd te Utrecht
geopposeerde
verder te noemen: Zilveren Kruis
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders

1.Het procesverloop

1.1.
Zilveren Kruis heeft bij inleidende dagvaarding van 18 maart 2020 een vordering ingesteld tegen [eiser]. [eiser] is niet verschenen, waarna [eiser] bij verstekvonnis van 24 juni 2020 is veroordeeld tot betaling.
1.2.
Bij dagvaarding van 28 december 2021 is [eiser] in verzet gekomen van dat verstekvonnis. Zilveren Kruis heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [eiser] een schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en Zilveren Kruis bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst, uit hoofde waarvan [eiser] aan Zilveren Kruis periodiek premies verschuldigd is.
2.2.
[eiser] is in gebreke gebleven met de tijdige betaling van zijn maandelijkse zorgpremies. Vanwege het uitblijven van betaling heeft Zilveren Kruis haar vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde.
2.3.
Bij verstekvonnis van 24 juni 2020 met zaaknummer 8461984 CV EXPL 20 – 3425 (hierna: het verstekvonnis) is de vordering van Zilveren Kruis toegewezen. [eiser] is veroordeeld tot betaling van € 367,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 314,40 vanaf 18 maart 2020 tot de dag van algehele betaling, vermeerderd met de proceskosten.
2.4.
Op 1 juli 2020 heeft de deurwaarder het verstekvonnis aan [eiser] betekend. Het betekeningsexploot is niet in persoon aan [eiser] uitgereikt, maar in een gesloten envelop achtergelaten op zijn GBA-adres.
2.5.
Omdat [eiser] hierop niet reageerde, heeft Zilveren Kruis beslag gelegd onder Belastingdienst Toeslagen Utrecht (hierna: de Belastingdienst) bij beslagexploot van 14 augustus 2020, dat op 20 augustus 2020 is overbetekend aan [eiser].
2.6.
Op 21 november 2021 heeft Zilveren Kruis derdenbeslag gelegd onder het UWV. Dat beslag is op 26 november 2021 overbetekend aan [eiser].
2.7.
Bij e-mail van 17 december 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van Zilveren Kruis gevraagd om de inleidende dagvaarding, het verstekvonnis en overige relevante stukken aan hem te verstrekken. Voornoemde stukken heeft Zilveren Kruis bij e-mail van 20 december 2021 doen toekomen aan [eiser].
2.8.
Bij dagvaarding van 28 december 2021 is [eiser] in verzet gekomen van het verstekvonnis.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert te worden ontheven van de bij het verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling en om de vordering van Zilveren Kruis alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, met veroordeling van Zilveren Kruis in de kosten van de procedure(s).
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag (kort weergegeven) dat de betekening van de verzetdagvaarding heeft te gelden als eerste daad van bekendheid. Ten tijde van de dagvaarding en het verstekvonnis zat [eiser] gedetineerd. De handelingen van zijn advocaat van 20 december 2021 kunnen ook niet aan [eiser] worden toegerekend als daad van bekendheid. Het verzet is daarom tijdig ingesteld. Bovendien is het beslag ten onrechte gelegd, omdat [eiser] geen kans heeft gekregen om de onbetaald gelaten premies tijdig te voldoen.

4.Het verweer

4.1.
Zilveren Kruis concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser], omdat het verzet niet tijdig is ingesteld. Op 26 augustus 2020 is de eerste uitbetaling als bedoeld in artikel 144 onder b Rv gedaan. Met deze uitbetaling is de verzettermijn van vier weken aangevangen. Omdat de verzetdagvaarding ruim één jaar nadien is uitgebracht, is het verzet niet tijdig gedaan.
4.2.
Subsidiair concludeert Zilveren Kruis tot bekrachtiging van voormeld verstekvonnis, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het verzet.

5.De beoordeling

5.1.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of [eiser] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. De kantonrechter vindt dat dit niet het geval is en zal hierna uitleggen waarom.
5.2.
Op grond van artikel 143 lid 2 en lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een gedaagde partij verzet doen binnen vier weken
na de betekening van het verstekvonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of
na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is, of
na de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
5.3.
In artikel 144 Rv is bepaald wanneer het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd. In geval van derdenbeslag op een vordering tot periodieke betaling, is dat na de eerste uitbetaling aan de beslaglegger (art. 144 sub b Rv).
5.4.
In dit geval staat vast dat de inleidende dagvaarding, het vonnis en de beslagstukken niet in persoon aan [eiser] zijn betekend (ad i) en dat geen sprake is geweest van enige daad van bekendheid van [eiser] met het verstekvonnis of de tenuitvoerlegging daarvan (ad ii). [eiser] heeft immers vanaf de datum van het verstekvonnis niets van zich laten horen.
5.5.
Zilveren Kruis stelt met een beroep op artikel 144 sub b Rv dat de verzet termijn is gaan lopen op 26 augustus 2020, omdat op die datum de eerste uitbetaling uit hoofde van het gelegde beslag op de uitkering van [eiser] is ontvangen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft Zilveren Kruis verwezen naar de als productie 4 overgelegde zes uitdraaien uit het informatiesysteem van de deurwaarder. [eiser] betwist dat de eerste uitbetaling op deze datum is gedaan. De door Zilveren Kruis overgelegde transactiegegevens komen [eiser] niet bekend voor. [eiser] stelt dat (i) zijn bankrekeningnummer in mei 2020 door de Rabobank is geblokkeerd en (ii) zijn bankrekeningnummer niet overeenkomt met de transactiegegevens. Ook komen de door Zilveren Kruis geïncasseerde bedragen [eiser] niet bekend voor.
5.6.
De kantonrechter overweegt dat de omstandigheid dat de transactiegegevens [eiser] niet bekend voorkomen niet betekent dat de betaling niet is gedaan. Ook de omstandigheden dat zijn bankrekening in mei 2020 door Rabobank is geblokkeerd en zijn bankrekening niet overeenkomt met de transactiegegevens leidt niet tot de conclusie dat de eerste betaling niet op 26 augustus 2020 is gedaan. De betaling op 26 augustus 2020 is immers niet door [eiser] zelf gedaan maar verricht door de Belastingdienst vanaf de rekening van de Belastingdienst als de instantie waaronder het derdenbeslag is gelegd. Voorts blijkt uit de eerste van de zes uitdraaien dat de betaling ziet op ‘
DOSS 351947502’.Dat is ook het dossiernummer dat vermeld staat op de inleidende dagvaarding van 18 maart 2020 die tot het verstekvonnis heeft geleid. Hieruit leidt de kantonrechter af dat de betalingen door de Belastingdienst zien op de voldoening aan het verstekvonnis, de vordering van Zilveren Kruis op [eiser]. De kantonrechter volgt Zilveren Kruis dan ook in haar standpunt dat de verzettermijn is gaan lopen op de datum waarop de eerste betaling door de Belastingdienst aan de deurwaarder is gedaan, te weten 26 augustus 2020. Dat er op 26 november 2021 opnieuw executoriaal derdenbeslag is gelegd maakt het voorgaande niet anders.
5.7.
[eiser] stelt zich verder op het standpunt dat het gezien de omstandigheden niet gerechtvaardigd is dat de verzettermijn is verstreken. Die omstandigheden bestaan eruit dat [eiser] ten tijde van de beslagleggingen en de betekeningen (in februari 2020) in detentie zat.
5.8.
De kantonrechter overweegt dat de rechtszekerheid erbij gebaat is dat een verstekvonnis op enig moment in kracht van gewijsde gaat. Tegelijkertijd heeft een partij die bij verstek is veroordeeld er belang bij dat de zaak (alsnog) aan de rechter kan worden voorgelegd. Met de verzetregeling van art. 143 en 144 Rv heeft de wetgever gepoogd een balans te vinden tussen beide belangen. De Hoge Raad heeft overwogen dat onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn onder omstandigheden achterwege dient te blijven als dit tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, en wel in het bijzonder in een situatie waarin een bij verstek veroordeelde pas in het stadium van tenuitvoerlegging met het veroordelend vonnis bekend raakt.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet, zodat doorbreking van de verzettermijn in dit geval niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter is er niet van overtuigd geraakt dat [eiser] in de periode van maart 2020 tot en met december 2021 daadwerkelijk niet op de hoogte is geweest/geraakt van het verstekvonnis en de (vele) pogingen tot tenuitvoerlegging daarvan. De verklaring die [eiser] daarvoor heeft gegeven, is onvoldoende. [eiser] heeft immers (enkel) gesteld dat hij (tijdelijk) niet verbleef op het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven. [eiser] heeft echter nagelaten toe te lichten waarom hij al die tijd niet op dat adres verbleef en waarom hij al die tijd ook niet in de gaten heeft gehouden (of laten houden) of aan hem gedresseerde post op dat adres was binnengekomen. Het behoorde wel tot de verantwoordelijkheid van [eiser] dat te doen, aangezien hij immers op dat adres ingeschreven stond. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat [eiser] heeft willen ‘duiken’ om aan de veroordeling te ontkomen. Voor die situaties is de bescherming van artikel 6 EVRM niet bedoeld.
5.10.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, concludeert de kantonrechter dat [eiser] niet tijdig verzet heeft ingesteld en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzet tegen het verstekvonnis. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de verzetprocedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in het verzet tegen het vonnis van 24 juni 2020 (zaak- en rolnummer 8461984 CV EXPL 20-3425);
6.2.
bekrachtigt het op 24 juni 2020 onder zaak- en rolnummer 8461984 CV EXPL 20-3425 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Zilveren Kruis worden vastgesteld op een bedrag van € 75,00 aan salaris van de gemachtigde van Zilveren Kruis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter