ECLI:NL:RBNHO:2022:10254

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
C/15/332693 / FA RK 22-4713
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij en meerderjarigheid van een minderjarige moeder en haar kind

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige voogdij en meerderjarigverklaring van een minderjarige moeder. De moeder, die op [geboortedatum] beviel van haar kind [de minderjarige], verzocht om haar meerderjarigverklaring en om haar vader met voogdij over het kind te belasten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoek aangevraagd naar de mogelijkheden van de moeder en de rol van de vader. De kinderrechter heeft de vader benoemd tot voogd, maar de beslissing over de meerderjarigverklaring aangehouden in afwachting van het Raadsonderzoek. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van het kind is dat de vader de voogdij uitoefent, gezien zijn betrokkenheid en de ondersteuning die hij biedt aan de moeder. De voorlopige voogdij, die eerder was toegewezen aan de gecertificeerde instelling, wordt gehandhaafd tot de datum van deze beschikking. De rechtbank heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de gezagsvoorziening en de mogelijkheden voor de erkenner om gezag over het kind te verkrijgen. De beslissing over de meerderjarigverklaring wordt aangehouden tot de resultaten van dit onderzoek bekend zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaak-/rekestnr.: C/15/332693 / FA RK 22-4713 (meerderjarigverklaring) en C/15/333498 / FA RK 22-5168 (voorlopige voogdij)
beschikking van de kinderrechter van 18 november 2022
in de zaak met zaaknummer C/15/332693 / FA RK 22-471:
[de verzoekster],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de verzoekster of [de verzoekster] ,
advocaat mr. R. Bottenheft, kantoorhoudende te Velsen-Zuid.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna mede te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader],
hierna mede te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .
in de zaak met zaaknummer en C/15/333498 / FA RK 22-5168:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
verder te noemen: de Raad,
betreffende:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna mede te noemen: [de minderjarige]
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de verzoekster],
[de moeder],
[de vader],
[de erkenner] ,
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de erkenner,
advocaat mr. G.H.G. Reitsma-van Riel,
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem,
hierna mede te noemen: de GI.
1. Procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
Ten aanzien van de meerderjarigverklaring:
- het verzoekschrift met producties 1 t/m 4 ontvangen op 4 oktober 2022;
- het bericht met productie 5 van verzoekster van 3 november 2022;
- het aanvullend verzoek van verzoekster van 8 november 2022
Ten aanzien van de voorlopige voogdij:
- de beschikking van deze rechtbank van 7 november 2022;
- de bereidverklaring van de GI van 9 november 2022.
1.2. De behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 november 2022 in aanwezigheid van :
  • mr. R. Bottenheft namens verzoekster;
  • de vader;
  • de erkenner bijgestaan door mr. G.H.G. Reitsma-van Riel en
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad.
Verzoekster was vanwege haar bevalling van [de minderjarige] op [geboortedatum] niet aanwezig. Zij was tijdens de zitting beschikbaar om (via een videoverbinding) haar verzoek toe te lichten en/of vragen te beantwoorden, maar na afstemming met haar advocaat en de vader heeft de rechtbank van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.Feiten en omstandigheden

In deze zaak wordt van het volgende uitgegaan.
2.1.
Verzoekster is geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.2.
Verzoekster is op [geboortedatum] bevallen van [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] is (op [datum] ) erkend door [de erkenner] (erkenner).
2.4.
Verzoekster was ten tijde van de geboorte minderjarig, zodat zij niet van rechtswege het gezag over [de minderjarige] heeft.
2.5.
Bij beschikking van 7 november 2022 heeft de kinderrechter de GI belast met de voorlopige voogdij over (het toen nog ongeboren kind) [de minderjarige] met ingang van de dag van zijn geboorte, totdat nader zal zijn beslist over de uitoefening van het gezag. Daarbij is ook bepaald dat de Raad en de belanghebbenden op de zitting van 9 november 2022 worden gehoord.
2.6.
De erkenner heeft bij verzoek van 7 november 2022 -kortgezegd- verzocht:
- als provisionele voorziening ex artikel 223 Rv een voorlopige omgangsregeling bepalen waarbij de erkenner [de minderjarige] drie keer per week zal zien (zaaknummer C/15/333553 / FA RK 22-5190);
- hem in de bodemprocedure met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] de belasten en een omgangsregeling vast te stellen waarbij de erkenner [de minderjarige] op zaterdag en zondag zal zien (zaaknummer C/15/333552 / FA RK 22-5189).

3.Verzoek

Ten aanzien van de meerderjarigverklaring:
3.1.
Verzoekster verzoekt om haar meerderjarigverklaring op grond van artikel 1:253ha Burgerlijk Wetboek. Bij aanvullend verzoekschrift van [geboortedatum] heeft verzoekster subsidiair verzocht dat de vader wordt belast met voogdij over [de minderjarige] .
Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij verzoekt:
  • (primair) de vader met de voogdij over [de minderjarige] te belasten; en
  • een onderzoek door de Raad te gelasten naar de vraag of het in het belang van verzoekster en [de minderjarige] is om verzoekster meerderjarig te verklaren en
(vooruitlopend op het verzoek van de erkenner) erkenner met gezag over [de minderjarige] te belasten; en
 het verzoek tot meerderjarigverklaring aan te houden in afwachting van de resultaten van dit onderzoek.
3.2.
Verzoekster heeft aan haar verzoek tot meerderjarigverklaring ten grondslag gelegd dat zij -gelet op haar leeftijd- het gezag over haar kind niet mag uitoefenen, maar dat zij voldoende zelfstandig is om het gezag over haar kind uit te oefenen wanneer zij meerderjarig verklaard wordt.
Verzoekster heeft in december 2021 een affectieve relatie met erkenner gekregen. Ze woont bij de vader in [plaats] en daar is ook een babykamer voor [de minderjarige] ingericht. De vader zal verzoekster ondersteunen bij de opvoeding. De erkenner is nu 19 jaar en werkt als beveiliger. Verzoekster en de erkenner hebben ten aanzien van de zorg voor [de minderjarige] afspraken opgenomen in het gedragen plan van 17 oktober 2022. Daarin is onder meer afgesproken dat de erkenner [de minderjarige] op zaterdag, dinsdag en donderdag bezoekt bij verzoekster thuis. Er waren eerst zorgen over de groei van [de minderjarige] maar bij de geboorte woog hij 2.600 gram en hoefde niet in een couveuse. Wel blijft [de minderjarige] tot donderdag 10 november 2022 in het ziekenhuis ter observatie. Verzoekster heeft EMDR therapie gehad en het gaat nu beter met haar. Ze heeft nog een keer per week een gesprek bij Kenter Jeugdhulp. Verzoekster is in staat om voor [de minderjarige] te zorgen en zal daarbij niet in overwegende mate afhankelijk zijn van hulp van derden.
3.3.
Ter onderbouwing van het gewijzigde verzoek stelt verzoekster het navolgende. Nu blijkt dat de Raad het verzoek tot meerderjarigverklaring niet steunt, wil verzoekster dat de Raad hiernaar onderzoek doet. In de tussentijd moet de vader met de voogdij over [de minderjarige] worden belast. Verzoekster heeft veel vertrouwen in de vader en de belanghebbenden hebben dat ook.
Ten aanzien van de voorlopige voogdij:
3.4.
De Raad heeft verzocht om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over (het toen nog ongeboren kind) [de minderjarige] . Dat verzoek is als spoedbeslissing voorafgaand aan de geboorte van [de minderjarige] toegewezen en de GI is belast met de voorlopige voogdij zonder dat de belanghebbenden daarover zijn gehoord. Om die reden is dit verzoek van de Raad nu ook aan de orde.
De Raad heeft aan dit verzoek het navolgende ten grondslag gelegd. Op 28 oktober 2022 ontving de Raad een melding van Veilig Thuis (VT) dat de baby niet goed groeide. De verwachting was dat de baby in week 37 moest worden ingeleid en tussen de 1.800 en 2.400 gram zou wegen en mogelijk moest worden opgenomen op de couveuseafdeling en intensieve zorg nodig had. [de verzoekster] heeft een moeilijke jeugd gehad en zal bij de vader gaan wonen die veel werkt. [de verzoekster] maakt niet altijd keuzes die in het belang van haar eigen veiligheid en de baby zijn en VT maakt zich zorgen of zij de rol van ouder goed kan vervullen. Het lukt [de verzoekster] en de erkenner niet om hun contact te beperken en zijn meerdere geweldsincidenten tussen hen geweest, aldus nog steeds VT.
Zowel VT, [de verzoekster] , de moeder, de vader en de erkenner zijn van mening dat de vader met voogdij over [de minderjarige] kan worden belast. De Raad acht het zeer positief dat deze betrokkenheid er is. Het is op grond van artikel 1:241 BW echter niet mogelijk dat een natuurlijk persoon wordt belast met voorlopige voogdij. De Raad zal nader onderzoek moeten doen naar de mogelijkheden van [de verzoekster] met betrekking tot haar verzoek om een meerderjarigverklaring en zal daarbij ook de mogelijkheid dat de vader met de voogdij over [de minderjarige] wordt belast betrekken.
3.5.
Ter zitting heeft de Raad hieraan toegevoegd dat er nu geen bezwaren zijn om de vader met voogdij te belasten. De Raad ziet voor het vervolg twee mogelijkheden:
  • de spoedbeslissing van 7 november 2022 wordt gehandhaafd en de Raad onderzoekt binnen drie maanden (de vervaltermijn van de voorlopige voogdij maatregel) door wie het gezag het beste kan worden uitgeoefend; of
  • de vader wordt met voogdij belast en de Raad onderzoekt door wie het gezag het beste kan worden uitgeoefend. Dit onderzoek zal naar verwachting (ruim) een half jaar in beslag nemen.
Ten aanzien van de aanhouding van het verzoek over de meerderjarigverklaring merkt de Raad verder op dat het voor [de verzoekster] fijn kan zijn als zij nu nog niet met het gezag over [de minderjarige] wordt belast, omdat gezag veel verantwoordelijkheid met zich mee brengt en [de verzoekster] nog erg jong is. Dat het onderzoek langer zal duren wanneer de vader met voogdij wordt belast hoeft niet negatief te zijn omdat dit [de verzoekster] en de erkenner meer tijd geeft om te ontdekken hoe ze hun rol als ouders van [de minderjarige] vorm willen geven.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De vader staat achter het verzoek van [de verzoekster] om hem met de voogdij te belasten.
De vader verbaast zich over onjuistheden in de melding van VT. Hij werkt maar 24 uur per week. De conclusie van VT dat de vader incidenten tussen [de verzoekster] en de erkenner niet heeft kunnen voorkomen, is ook te kort door te bocht. De familie van zowel [de verzoekster] als van de erkenner spelen juist een ondersteunende rol en zijn ook als zodanig aangemerkt in het gezamenlijk gedragen plan dat is opgesteld.
4.2.
Volgens de erkenner is ouderlijk gezag het uitgangspunt. De erkenner wil niet alleen het gezag over [de minderjarige] maar juist gezamenlijk gezag zodat hij en [de verzoekster] gelijkwaardige ouders voor [de minderjarige] kunnen zijn. In de aanloop naar de bevalling was er stress, omdat beide ouders nog jong zijn maar zij hebben na een moeilijke periode geleerd van hun fouten. De vader is blij met het harmonieuze en liefdevolle verloop van de bevalling. De erkenner wil dat de Raad onderzoek gaat doen naar beide verzoeken, dus naar de meerderjarigverklaring van [de verzoekster] en naar de vraag of hij met het gezag over [de minderjarige] kan worden belast. De erkenner staat niet achter de beslissing dat de GI met voorlopige voogdij is belast. Hij wil dat vader met voogdij over [de minderjarige] wordt belast in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de Raad.
4.3.
De GI is van mening dat de Raad moet onderzoeken door wie het gezag het beste kan worden uitgeoefend.

5.Beoordeling

Ten aanzien van beide zaken in samenhang
5.1.
De rechtbank zal het (ter zitting gewijzigde) primaire verzoek om de vader te belasten met de voogdij over [de minderjarige] toewijzen.
De moeder en de GI hebben zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek en de vader en de erkenner hebben dit verzoek uitdrukkelijk ondersteund. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat gebleken is dat het in het belang van baby [de minderjarige] is dat de vader (van verzoekster) de voogdij gaat uitoefenen vanwege zijn betrokkenheid bij verzoekster, baby [de minderjarige] en de overige belanghebbenden. Verzoekster zal met baby [de minderjarige] bij de vader in huis wonen. Ter zitting is duidelijk geworden dat de vader parttime werkt en in staat is om verzoekster te ondersteunen bij de verzorging en opvoeding van baby [de minderjarige] . De vader heeft contact gezocht met de familieleden van baby [de minderjarige] , waaronder de ouders van de erkenner, en onderhoudt die contacten in het belang van de betrokkenheid van het hele netwerk bij de zorg voor baby [de minderjarige] . Het verdient onder deze omstandigheden de voorkeur dat de voogdij aan de vader als lid van dit netwerk wordt toevertrouwd. Dat betekent dat de vader met ingang van de datum van deze beschikking met de voogdij over [de minderjarige] zal worden belast.
Het voorgaande betekent dat de eerdere spoedbeslissing van 7 november 2022 waarbij de voorlopige voogdij is opgedragen slechts wordt gehandhaafd tot de datum van deze beschikking en voor het overige deel (daarna) niet wordt gehandhaafd.
5.2.
Met de Raad en de overige belanghebbenden is de rechtbank verder van oordeel dat een onderzoek door de Raad nodig is naar de vraag welke gezagsvoorziening voor baby [de minderjarige] in het belang van de minderjarigen [de minderjarige] en [de verzoekster] is.
Verder is -vooruitlopend op de verzoeken van de erkenner in de zaken
C 15/333552/FA RK 22/5189 en C/15/333553 FA RK 22/5190nodig dat de Raad onderzoek doet naar de vraag of gezag door de erkenner in het belang van [de minderjarige] en [de verzoekster] wordt geacht.
5.3.
In afwachting van de resultaten van het onderzoek door de Raad zal de rechtbank de beslissing over het verzoek tot meerderjarigverklaring aanhouden. De rechtbank zal in het vervolg de verzoeken van de erkenner -vanwege de samenhang- gezamenlijk met de verzoeken van [de verzoekster] behandelen.

6.Beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met zaaknummer C/15/332693 / FA RK 22-471:
6.1.
benoemt [de vader] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , met wijzing van de beschikking van deze rechtbank van 7 november 2022, tot voogd over [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van het gezag over de voornoemde minderjarige/het verzoek tot meerderjarigverklaring een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 5 vermelde vragen en de rechtbank daarover te adviseren;
6.4.
houdt aan de beslissing over het verzoek tot meerderjarigverklaring tot
23 mei 2023 PRO FORMA;
6.5.
bepaalt dat het rapport van de Raad uiterlijk op 16 mei 2023 bij de rechtbank ontvangen moet zijn.
Wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure met dien verstande dat de verzoeken in deze zaak, tenzij anders wordt beslist, verder
gezamenlijkzullen worden behandeld met de
verzoeken in de zaken C 15/333552/FA RK 22/5189 en C/15/333553 FA RK 22/5190
in de zaak met zaaknummer en C/15/333498 / FA RK 22-5168:
6.6.
wijzigt de beschikking van 7 november 2022 in zoverre, dat deze alleen wordt gehandhaafd met ingang van de dag van de geboorte van de voornoemde minderjarige (te weten [geboortedatum] ) tot 18 november 2022.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.