ECLI:NL:RBNHO:2022:10266

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
C/15/332515 / KG ZA 22-508
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van de voormalige echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die eerder gehuwd zijn geweest. De man vorderde medewerking van de vrouw aan de verkoop van hun voormalige echtelijke woning. De rechtbank heeft de vordering van de man afgewezen, omdat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de woning over te nemen, mits zij binnen een gestelde termijn van drie maanden de financiering rond krijgt. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet tijdig aan de voorwaarden had voldaan, maar dat de vertraging in de financiering mede te wijten was aan omstandigheden die aan de man moeten worden toegerekend, zoals een executoriaal beslag dat door de boekhouder van de man was gelegd zonder de vrouw daarvan op de hoogte te stellen. De rechtbank heeft de vrouw de kans gegeven om de financiering te regelen en de woning aan haar toe te delen tegen de getaxeerde waarde van € 345.000. Indien dit niet lukt, moet de woning worden verkocht. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vrouw de woning kan overnemen, zelfs als de man in beroep gaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/332515 / KG ZA 22-508
Vonnis in kort geding van 22 november 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.J.C. Silven te Volendam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.J. Hoff te Haarlem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de uitgebrachte dagvaarding van 11 oktober 2022 met in totaal 14 producties
  • de akte aanvulling / wijziging van eis van de man
  • de eis in reconventie met in totaal 16 producties
  • de mondelinge behandeling van 8 november 2022
  • de pleitnota van de man
  • de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • de man
  • mr. Silven voornoemd
  • de vrouw
  • mr. Hoff voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 19 augustus 2020 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) is de echtscheiding tussen hen uitgesproken, in welke beschikking onder meer het volgende is opgenomen:
(…)
2.6.4.
Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
a. de echtelijke woning aan [adres] te [plaats] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening bij de ING Bank met nr. [rekeningnummer] ;
(…)
2.6.5.
De rechtbank zal hierna de diverse posten behandelen. Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking.
ad a. de echtelijke woning aan [adres] te [plaats] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening bij de ING Bank met nr. [rekeningnummer] .
2.6.6.
Partijen verschillen van mening over de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft voorgesteld om de woning aan haar toe te delen tegen de door partijen als bindend aangemerkte taxatiewaarde van € 345.000, zulks onder de opschortende voorwaarde dat zij de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheeknemer kan laten ontslaan en zij voor financiering kan zorgdragen. De man betwist dat partijen een bindende taxatiewaarde zijn overeengekomen en stelt dat de vrouw heeft nagelaten aan te tonen dat zij financieel in staat is om de woning over te nemen. De man stelt dat de woning om die reden zo snel mogelijk te koop dient te worden gezet.
2.6.7.
De rechtbank stelt vast dat partijen in overleg op 30 juli 2019 een taxatie hebben laten uitvoeren teneinde de waarde van de woning te laten bepalen. Die taxatie leidde tot een waarde van € 345.000. De vraag die partijen op dit moment verdeeld houdt, is of deze taxatie als bindend dient te worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat beide partijen de taxatie destijds als bindend hebben aangemerkt. Dit blijkt onder meer uit de e-mail d.d. 3 september 2019 van de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man waarop geen reactie is gevolgd waaruit het tegendeel blijkt. Ook in het verweerschrift van de man op het zelfstandig verzoek van de vrouw, wordt van deze waarde uitgegaan. Dat de man zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de bindendheid van de taxatie onderdeel uitmaakte van een algehele regeling ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is, tegenover de gemotiveerde betwisting van dit standpunt door de vrouw, niet komen vast te staan.
2.6.8.
De vrouw heeft gesteld dat zij de woning waarschijnlijk wel zal kunnen financieren, maar nog niet is gebleken dat dit daadwerkelijk het geval is. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank inmiddels geruime tijd de gelegenheid gehad om te onderzoeken of zij de woning kan financieren. Daarom zal de rechtbank de vrouw nog slechts een korte termijn geven om aan te tonen dat zij de woning kan financieren. De vrouw krijgt de gelegenheid binnen twee maanden na de datum van deze beschikking een passende financiering rond te krijgen om de echtelijke woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde van € 345.000, in die zin dat de financiering haar in staat moet stellen de op de woning rustende hypothecaire geldleningen over te nemen; en daarbij ervoor te zorgen dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen. Als de vrouw binnen de hiervoor gestelde termijn aantoont dat zij de woning over kan nemen, wordt de woning toebedeeld aan de vrouw. Lukt dit de vrouw niet, dan dient de woning te worden verkocht.
(…)
3 De beslissing
De rechtbank:
(…)
3.5.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap op de wijze zoals hierboven onder 2.6.6.tot en met 2.6.30 is overwogen;
3.6.
verklaart de beslissingen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de kinderbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
(…)
2.2.
In een na het verstrijken van de in bovenstaand citaat onder r.o. 2.6.8 bedoelde termijn door de man ( [de man] ) tegen de vrouw ( [de vrouw] ) aanhangig gemaakte kortgedingprocedure heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij kortgedingvonnis van 17 december 2020 onder meer het volgende overwogen en beslist:
(…)
5.2.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de woning moet worden verkocht aan derden nu de door de rechtbank gestelde termijn van twee maanden is verstreken terwijl [de vrouw] een geldlening voor een bedrag van € 314.855,- aangevraagd heeft en de aanvraag daags voor de zitting is geaccepteerd.
(…)
5.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van [de man] tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van de woning door [de vrouw] moet worden afgewezen. Het volgende is daarvoor redengevend.
(…)
5.7. ’
[de man] heeft terecht opgemerkt dat [de vrouw] de termijn van twee maanden die de rechtbank had gegeven om de financieringsmogelijkheden te onderzoeken met anderhalve maand heeft overschreden. [de vrouw] heeft er echter, eveneens terecht, op gewezen dat partijen aanvankelijk een financieringstermijn van vier maanden overeengekomen waren. Het overgelegde verweerschrift van [de man] in de echtscheidingsprocedure vermeldt: “De vrouw opteert al geruime tijd voor toedeling van de woning. De man is bereid om haar na ontbinding van het huwelijk hiervoor nog een termijn te gunnen van vier maanden.” Weliswaar dateert het verweerschrift van 21 oktober 2019 en is de rechtbank uiteindelijk van een financieringstermijn van twee maanden uitgegaan, maar duidelijk is wel dat ook [de man] van mening was dat een termijn van vier maanden voor het regelen van financiering redelijk was. [de vrouw] heeft bovendien aangevoerd dat zich externe omstandigheden waarop zij geen invloed had hebben voorgedaan, als gevolg waarvan haar financieringsvraag vertraging heeft opgelopen. Reden voor de vertraging was volgens [de vrouw] dat zij volledig afhankelijk is van de hypotheekaanbieder en geen invloed kan uitoefenen op zijn werkprocessen en bereikbaarheid. Bovendien gaat het in het onderhavige geval om een complexe financieringsaanvraag op basis van een echtscheidingsbeschikking waarin de verdeling van de gemeenschap van goederen is bevolen en waarin schulden aanwezig zijn. Daarnaast zou haar aanvraag ook vertraging ondervonden hebben door toedoen van [de man] , hij zou een adreswijziging hebben doorgegeven aan de ING bank als gevolg waarvan een formulier van de bank [de vrouw] nooit zou hebben bereikt.
5.8.
Wat daar ook van zij, de afwikkeling van de gemeenschap verlangt voortvarendheid. Nu voldoende aannemelijk geworden is dat [de vrouw] over passende financiering beschikt om [de man] voor de getaxeerde waarde van de woning - en waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat deze waarde bindend is - uit te kopen en hem te doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de ING bank, zal de vordering van [de man] tot het verlenen van medewerking door [de vrouw] aan de verkoop van de woning worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt immers dat [de vrouw] nog steeds aanspraak kan maken op toedeling van de woning aan haar.
(…)
2.3.
Beide partijen zijn tegen (onderdelen van) de echtscheidingsbeschikking in beroep gegaan. In de beschikking van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) van 31 mei 2022 is onder meer het volgende overwogen en beslist:
(…)
6.3 (…)
Het enige geschilpunt tussen partijen is nog de vraag of de vrouw een aanvullende termijn dient te krijgen om de financiering van de voormalig echtelijke woning rond te krijgen en tegen welke getaxeerde waarde, dan wel dat deze woning onmiddellijk dient te worden verkocht aan een derde onder verrekening van de overwaarde (verkoopprijs minus hypothecaire schuld) bij helfte tussen partijen. (…)
(…)
6.6
Het hof overweegt als volgt. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de in overleg tussen partijen uitgevoerde taxatie van 30 juli 2019 bindend is tussen partijen. (…) De beschikking waarvan beroep op dit punt zal worden bekrachtigd.
(…)
6.7
Het hof is van oordeel dat de vrouw, die in hoger beroep heeft aangetoond dat de potentiële kredietverschaffer haar ten tijde van de zitting in hoger beroep een lening in hypothecair verband wilde aanbieden, thans alsnog de gelegenheid dient te krijgen de toedeling van de voormalig echtelijke woning aan haar en het ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bestaande hypothecaire regeling bij de ING bank te regelen. Het hof acht de door vrouw gevraagde termijn van vier maanden te lang, gelet op het feit dat er een kredietverschaffer is waarmee de vrouw in zee kan gaan, zoals blijkt uit de door haar overgelegde mail van 2 juni 2021 van Verzekeringsadvies [verzekeringsadviseur] . Het hof zal de vrouw een termijn geven van drie maanden, waarbij voor het overige het bepaalde in de bestreden beschikking onder 2.6.8 en 2.6.9 blijft gelden. De vrouw dient zich dus te realiseren dat, mocht zij deze termijn laten verstrijken, het gevolg zal zijn dat tot verkoop van de woning aan een derde tegen de dan geldende marktprijs dient te worden overgegaan, zoals bepaald in de bestreden beschikking.
(…)

6.Beslissing

Het hof:
(…)
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 19 augustus 2020 voor zover het betreft de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap zoals overwogen:
- onder 2.6.8 met betrekking tot de termijn waarbinnen de vrouw de gelegenheid krijgt passende financiering voor toedeling van de woning aan haar rond te krijgen;
(…)
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de voormalig echtelijke woning aan [adres] te [plaats] wordt toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 345.000,- onder de voorwaarde dat de vrouw binnen een termijn van drie maanden na heden de toedeling aan haar en het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit de hypothecaire geldlening bij de ING Bank met nr. [rekeningnummer] heeft geregeld, bij gebreke waarvan de woning tegen de alsdan geldende marktprijs aan een derde dient te worden verkocht;
(…)
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige en
wijst af het meer of anders verzochte.
(…)
2.4.
Op 12 januari 2022 heeft Administratiekantoor [naam] BV (hierna: [de boekhouder] ), een crediteur van (de onderneming van) de man, executoriaal beslag gelegd op de woning ter zekerheid voor een vordering van [de boekhouder] op de man. De man heeft de beslaglegging niet medegedeeld aan de vrouw.
2.5.
Bij brief van 19 augustus 2022 heeft de ING-bank, zijnde de bank die de huidige hypothecaire lening op de woning heeft verstrekt, onder meer het volgende aan de vrouw geschreven:
(…)
Wij willen graag met u in gesprek over de huidige situatie van uw hypotheek. Wij hebben bericht gekregen dat de besloten vennootschap Administratiekantoor [naam] b.v. in [plaats] , vanwege een openstaande betalingsverplichting, executoriaal beslag heeft gelegd op uw woning met adres [adres] in [plaats] . (…)
(…)
2.6.
Bij brief van 26 augustus 2022 heeft de beslagleggende deurwaarder onder meer het volgende aan de vrouw geschreven:
(…)
Op 12/01/2022 is er beslag gelegd op de woning van u en [de man] , betreffende [adres] te [plaats] . Het beslag is op 13/01/2022 overbetekend aan [de man] . De relevante stukken hebben wij als bijlage toegevoegd.
Vooropgesteld staat dat wij dit beslag ook aan u hadden kunnen uitreiken zodat u hiervan ook op de hoogte zou zijn gesteld. Dit hebben wij echter verzuimd en bieden hiervoor onze excuses aan u aan.
(…)
2.7.
Bij brief van 6 september 2022 heeft de door de vrouw aangezochte geldverstrekker een definitieve hypotheekofferte uitgebracht waarmee de vrouw de woning zou kunnen overnemen.
2.8.
Bij e-mail van 8 september 2022 heeft de hypotheekadviseur van de vrouw onder meer het volgende aan de vrouw geschreven:
(…)
Het renteaanbod is gedateerd op vier juli 2022, omdat op die datum het eerste renteaanbod was uitgebracht.
Het renteaanbod in de bijlage is echter van achttien juli 2022 omdat in eerste instantie het inkomen niet voldoende was om de volledige hypotheek te verkrijgen. Nader onderzoek wees uit dat de jaarlijkse bonus niet was meegenomen. Na aanlevering door jou van nieuwe stukken is dit renteaanbod op achttien juli uitgebracht.
Zoals al eerder is aangegeven is het renteaanbod identiek aan de offerte.
(…)
Zoals al eerder is aangegeven is het voor de geldverstrekker een complexe zaak geworden inzake de beide beschikkingen, de erfenis van [erflaatster] inclusief haar testament en het aanleveren van alle banknummers van de begunstigden, de 1B aangifte van 2018 en 2020, de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van jezelf, het juiste adres van je ex-man, het feit dat er geen convenant is opgemaakt, het aan de notaris verzoeken om een akte van verdeling op te maken, het inlossen van bestaande kredieten en het aanleveren van de bewijsstukken daarvan.
Daarnaast is er in de laatste fase van de afronding veel vertraging ontstaan door de beslaglegging vanwege je ex-man op het pand in [plaats] .
De juridische afdeling van de geldverstrekker heeft hier ruim de tijd voor genomen om dit te onderzoeken, het heeft ook enige tijd geduurd eer alle stukken die noodzakelijk zijn om toch te kunnen passeren aanwezig waren, omdat jij hierin afhankelijk van derden bent geweest.
Zoals al eerder aangegeven heeft dit een behoorlijke vertraging opgeleverd, tijdens het onderzoek van de geldverstrekker ligt het dossier namelijk stil en kunnen wij niets doen.
(…)
2.9.
Bij e-mail van 7 november 2022 heeft [de boekhouder] onder meer het volgende aan (de advocaat van) de man geschreven:
(…)
Medio vorig jaar heb ik aan beiden telefonisch aangegeven dat mijn geduld op was geraakt en dat ik al jaren bezig ben om mijn terecht ingediende rekeningen betaald te zien worden.
Na het gewezen vonnis in mijn voordeel november 2021 heb ik zowel Robert ’ [de man] als [de vrouw] aangegeven dat ik met dit vonnis beslag laat leggen om mijn vordering te kunnen innen. Dit is begin januari 2022 concreet geregeld.
(…)
Beiden wisten van de beslaglegging en wanneer de financiering op tijd was aangevraagd was dit euvel al veel eerder naar boven gekomen (mochten zij dit niet hebben geweten).
(…)

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert na wijziging van eis buiten processueel bezwaar – samengevat – dat de vrouw wordt veroordeeld om binnen 7 dagen na dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, althans dat de man daartoe vervangende toestemming wordt verleend, onder opdrachtverlening aan een makelaar ten behoeve van de verkoop van de woning en bepaling van de koopprijs, waarbij de vrouw onvoorwaardelijk dient mee te werken aan het gehele verkooptraject en de totstandkoming van een koopovereenkomst en het notariële transport en de levering van de woning, een en ander op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering in conventie legt de man – kort gezegd – ten grondslag dat de vrouw niet (tijdig) heeft voldaan aan de beschikking van het gerechtshof van 31 mei 2022 en dat het aan haar eigen schuld te wijten is dat zij (wederom) de termijn voor het overnemen van de woning heeft laten verstrijken, zodat zij nu alsnog haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop van de woning aan een derde.
3.3.
De vrouw voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert in reconventie samengevat – dat de man wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw op straffe van een dwangsom, met indeplaatstreding van het vonnis indien hij in gebreke blijft, met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.2.
Aan haar vordering in reconventie legt de vrouw – kort gezegd – ten grondslag dat de niet-tijdige overname van de woning is te wijten aan de man, omdat hij een door een derde ten laste van hem gelegd executoriaal beslag op de woning niet aan haar heeft gemeld, als gevolg waarvan de financieringsaanvraag vertraging heeft opgelopen. Zij kan en wil de woning nog altijd overnemen.
4.3.
De man voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de door partijen over en weer ingestelde vorderingen en grondslagen, zullen deze hieronder gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Bij beschikking van 31 mei 2022 (zie hierboven in 2.3) heeft het gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat de vrouw “
alsnog de gelegenheid dient te krijgen de toedeling van de voormalig echtelijke woning aan haar en het ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bestaande hypothecaire regeling bij de ING bank te regelen” en heeft haar daartoe een termijn van drie maanden gegeven om “
een passende financiering rond te krijgen om de echtelijke woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde van € 345.000, in die zin dat de financiering haar in staat moet stellen de op de woning rustende hypothecaire geldleningen over te nemen; en daarbij ervoor te zorgen dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen”.
5.3.
Hoewel de beschikking van het hof ruimte laat voor een verschil in interpretatie van wát er precies binnen de gestelde termijn van 3 maanden de vrouw moet zijn ‘geregeld’ en wanneer een passende financiering ‘rond’ moet worden geacht, blijkt uit de pleitaantekeningen van haar raadsman dat ook de vrouw de termijn in de beschikking van het hof aldus heeft begrepen dat “
in de periode van drie maanden […] ook de levering van de woning aan de vrouw [dient] te zijn gerealiseerd”.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning niet vóór het verstrijken van de door het gerechtshof bij beschikking van 31 mei 2022 gestelde termijn van 3 maanden, derhalve uiterlijk 31 augustus 2022, is geleverd aan de vrouw. Evenmin is in geschil dat de vrouw op 31 augustus 2022 (nog) niet beschikte over een (definitieve) hypotheekofferte van de door haar aangezochte geldverstrekker. De termijn is dus ongebruikt verstreken.
5.5.
Met de man is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door het gerechtshof gestelde termijn in beginsel een
fataletermijn betreft, en niet slechts een ‘termijn van orde’, zoals de vrouw ter zitting heeft betoogd. Het hof heeft in r.o. 6.7 van zijn beschikking (zie hierboven in 2.3) immers met zoveel woorden overwogen: “
De vrouw dient zich dus te realiseren dat, mocht zij deze termijn laten verstrijken, het gevolg zal zijn dat tot verkoop van de woning aan een derde tegen de dan geldende marktprijs dient te worden overgegaan, zoals bepaald in de bestreden beschikking”. Daarmee heeft het hof aan de werking van de veroordeling tot toedeling van de woning aan de vrouw een (opschortende) voorwaarde als bedoeld in artikel 22 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verbonden, te weten dat zij tijdig - vóór het verstrijken van de termijn, dus uiterlijk op 31 augustus 2022 - de toedeling van de woning en het ontslag van de man uit diens hoofdelijke aansprakelijkheid diende te ‘regelen’. Dat is niet gebeurd.
5.6.
De beslissende vraag voor de respectieve vorderingen van de man en de vrouw in conventie en reconventie, is of de overschrijding van de door het hof gestelde termijn aan de vrouw moet worden toegerekend, althans of zij het nadeel daarvan moet dragen. Die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend. Het volgende is daarvoor redengevend.
5.7.
Artikel 6:23 BW bepaalt: “
Wanneer de partij die bij de niet-vervulling belang had, de vervulling heeft belet, geldt de voorwaarde als vervuld, indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen”. Onder ‘beletten’ in de zin van dit artikel moet tevens worden verstaan de situatie waarin de vervulling van de voorwaarde – in casu: het tijdig door de vrouw (kunnen) ‘regelen’ van een passende financiering – uitblijft als gevolg van omstandigheden die aan de man moeten worden toegerekend.
5.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan is in het onderhavige geval sprake. Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 13 januari 2022 (executoriaal) beslag is gelegd op de woning door de boekhouder van de man. Eveneens is gebleken dat de man daar wél van op de hoogte is gebracht, maar dat noch de beslaglegger ( [de boekhouder] ), noch de deurwaarder, noch de man zelf de vrouw daarover hebben geïnformeerd. Volgens de man was de vrouw wel op de hoogte, althans had zij daarvan op de hoogte kunnen zijn, omdat reeds in eerdere gerechtelijke procedures melding werd gemaakt van het feit dat [de boekhouder] ‘een gerechtelijke incassoprocedure was aangevangen’. Tevens heeft de man gewezen op de mail van [de boekhouder] van 7 november 2022 (zie hierboven in 2.9). Uit die laatste e-mail, noch uit de eerdere mededeling over de aanhangig te maken incassoprocedure, volgt echter dat (de vrouw daaruit heeft moeten afleiden dat) het beslag daadwerkelijk wás gelegd. Evenmin blijkt daaruit dat [de boekhouder] de vrouw van dat beslag op de hoogte heeft gesteld. [de boekhouder] refereert immers alleen aan zijn voornemen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw is de stelling van de man dat zij op de hoogte was van het beslag aldus onvoldoende onderbouwd. Met de vrouw gaat de voorzieningenrechter er dan ook van uit dat zij eerst bij ontvangst van de brief van de ING-bank van 19 augustus 2022 (zie 2.5) op de hoogte is geraakt van het beslag op de woning.
5.9.
Dat de vrouw zélf geen onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van een beletsel voor overdracht van de woning aan haar (zoals een beslag), weegt niet op tegen de omstandigheid dat de man de vrouw van dat beslag niet zelf in kennis heeft gesteld.
5.10.
Daarmee is de vraag aan de orde in hoeverre de door het beslag veroorzaakte vertraging causaal is geweest voor het niet halen van de termijn. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
5.11.
Het regelen van de financiering van de woning is door de vrouw daags na de beschikking van het hof in gang gezet, getuige ook de afgifte van een eerste renteaanbod door de geldverstrekker op 4 juli 2022 (zie hierboven in 2.8). De vrouw heeft onweersproken gesteld dat, als het beslag er niet was geweest, de afwikkeling door middel van het transport van de woning op ieder moment had kunnen plaatsvinden en dat er daartoe ook al tijdstippen in de agenda van de notaris waren gereserveerd. Aangenomen mag dan ook worden dat het dit beslag is geweest dat het halen van de termijn in de weg heeft gestaan.
5.12.
Dat de man belang had bij de niet-tijdige financiering van de woning door de vrouw, staat buiten kijf. Indien de woning
nietdoor de vrouw wordt overgenomen maar aan een derde zou worden verkocht, dient dat laatste immers te gescheiden tegen ‘de alsdan geldende marktprijs’, welke – gelet op de ontwikkelingen op de huizenmarkt sinds de echtscheidingsbeschikking – (aanzienlijk) hoger is dan de waarde waartegen de woning aan de vrouw bij tijdig verkregen financiering aan de vrouw moet worden toescheiden.
In conventie verder
5.13.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door het hof gestelde voorwaarde als vervuld heeft te gelden. Dat leidt ertoe dat de vordering in conventie van de man zal worden afgewezen.
In reconventie verder
5.14.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw haar vordering tot toescheiding van de woning kan afdwingen uit hoofde van de beschikking van het hof. Haar vordering in reconventie is dus een vordering tot nakoming van die beschikking.
Anders dan de man in reconventie heeft betoogd, leidt de toewijzing daarvan dus niet tot een declaratoir dan wel constitutief vonnis, zodat deze vordering ook in kort geding toewijsbaar is. De vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn voor medewerking door de man zal worden bepaald op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
5.15.
De door de vrouw in reconventie gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu zij met de toe te wijzen vordering tot indeplaatstreding van dit vonnis reeds een toereikend pressiemiddel in handen heeft voor het geval de man niet aan zijn veroordeling tot het verlenen van zijn medewerking aan de levering van de woning aan de vrouw mocht voldoen.
Proceskosten
5.16.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen – zowel in conventie als in reconventie – worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.3.
veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de levering van zijn aandeel in de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] aan de vrouw op de voet van de sub 2.3 van dit vonnis genoemde beschikking,
6.4.
bepaalt dat, indien de man niet binnen de genoemde termijn aan de in 6.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van de voor levering van zijn aandeel in de woning vereiste wilsverklaring en handtekening, op voorwaarde dat de man ten tijde van de toedeling wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de op de woning rustende hypothecaire lening bij de ING-bank,
6.5.
bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 BW op 7 dagen na betekening van dit vonnis,
6.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 22 november 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 936