ECLI:NL:RBNHO:2022:103

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
C/15/321422 / HA ZA 21-560
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident met verwijzing naar kantonrechter wegens waarde onder competentiegrens

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, is op 12 januari 2022 een vonnis in incident uitgesproken. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen, aangeduid als [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] c.s., over een strook grond van ongeveer 40 m2 met de bestemming 'tuin'. De gedaagden vorderen in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter, omdat de waarde van de vordering naar hun mening onder de competentiegrens van € 25.000,- ligt. De eisers daarentegen stellen dat de vordering een onbepaalde waarde betreft, omdat zij een verklaring voor recht vorderen dat zij rechthebbende eigenaren zijn van de grond en dat de gedaagden deze grond onrechtmatig in gebruik hebben.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de waarde van de vordering inderdaad onder de € 25.000,- ligt. De gedaagden hebben een indicatie van een makelaar overgelegd die de waarde van de grond op € 50 à € 150 per m2 schat, en de eisers hebben deze waarde onvoldoende gemotiveerd betwist. Zelfs bij een verdubbeling van de geschatte meterprijs zou de waarde van de grond nog steeds onder de competentiegrens blijven. Daarom heeft de rechtbank besloten de zaak te verwijzen naar de kantonrechter.

In de beslissing heeft de rechtbank de vordering van de gedaagden toegewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. De proceskosten zijn begroot op € 563,00 aan salaris advocaat. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken, waarbij partijen niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter zal beslissen over de verdere procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/321422 / HA ZA 21-560
Vonnis in incident van 12 januari 2022
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats],
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. S.M. van der Salm te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats],
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. V.C.T. Verkroost te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord en voorwaardelijke eis in reconventie met producties
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde 1] c.s. vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter. [gedaagde 1] c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat de zaak betrekking heeft op een strook grond van ongeveer 40 m2 welke strook - met bestemming ‘tuin’ - een waarde vertegenwoordigt van circa € 5.000,00, zodat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan
€ 25.000.- en daarom op grond van artikel 93 aanhef en sub b Rv de kantonrechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
2.2.
[eiser 1] c.s. voert verweer. Zij stelt dat de vordering een vordering van onbepaalde waarde betreft nu het gaat om een vordering voor het verkrijgen van een verklaring voor recht dat [eiser 1] c.s. rechthebbende eigenaren zijn gebleven van de betreffende strook grond en [gedaagde 1] c.s. deze grond onrechtmatig in gebruik hebben. Daarnaast wordt gevorderd dat [gedaagde 1] c.s. wordt veroordeeld om deze grond weer aan [eiser 1] c.s. ter beschikking te stellen. Er is geen schadevergoeding gevorderd met een geldelijke waarde die boven genoemde competentiegrens ligt.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-. [gedaagde 1] c.s. heeft een indicatie overgelegd van makelaar Hoekstra en van Eck die een richtprijs noemt van € 50 à € 150 per m2 voor grond met een bestemming tuin en [eiser 1] c.s. heeft die waarde onvoldoende gemotiveerd betwist. Zelfs als sprake zou zijn van een tweemaal zo hoge meterprijs als door de makelaar aangegeven, dus € 300 per m2, zou de waarde van de in geschil zijnde grond nog steeds ruim beneden de competentiegrens liggen. Om die reden dient de onderhavige zaak verder te worden behandeld en beslist door de kantonrechter en zal de zaak op de voet van artikel 71 lid 2 in samenhang met artikel 74 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
2.5.
[eiser 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering toe,
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 563,00 aan salaris advocaat,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie
Haarlem,op
woensdag, 9 februari 2022om
10.00 uur,
3.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155