ECLI:NL:RBNHO:2022:1042

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
8118062
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de Duitse luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Boedapest op 4 oktober 2017. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers stelden dat zij hun aansluitende vlucht hadden gemist door een vertraging van meer dan drie uur, en dat de vervoerder hen moest compenseren voor de geleden schade.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder verplicht was om de door de luchtverkeersleiding opgelegde CTOT (Calculated Take Off Time) op te volgen en dat de vertraging van één minuut als gevolg van vertragingscode 93 van ondergeschikt belang was. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers niet konden worden gecompenseerd.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagiers af en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de rol van buitengewone omstandigheden in het luchtvervoer en de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8118062 \ CV EXPL 19-16102
Uitspraakdatum: 2 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,2. [passagier sub 2] ,beiden wonende te [woonplaats]

eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink namens EUClaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht, Aktiengesellschaft (AG) (Bondsrepubliek Duitsland) Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, Duitsland, kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 27 mei 2019 vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Ferihegy Airport Boedapest (Hongarije) op 4 oktober 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging hebben de passagiers hun aansluitende vlucht gemist. Als gevolg daarvan zijn de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De luchtverkeersleiding had de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) van 08:25 UTC om 06:25 UTC ingetrokken en een nieuwe CTOT van 08:49 UTC aan het toestel toegekend. Vervolgens is de CTOT nog een aantal keer gewijzigd totdat aan de vlucht een CTOT van 09:02 UTC is toegekend en het toestel dit slot heeft gebruikt. De onderhavige vlucht (LH987) is vervolgens om 09:56 UTC (11:56 lokale tijd) te Frankfurt geland. De passagiers hebben als gevolg hiervan hun aansluitende vlucht (LH1338), welke om 12:15 uur lokale tijd uit Frankfurt is vertrokken, gemist. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats. De bemanning van vlucht LH987 moet gevolg geven aan de instructie van de luchtverkeersleiding, ongeacht waarom de luchtverkeersleiding een bepaalde instructie geeft. De vervoerder kon, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, deze omstandigheid niet voorkomen. Voorts voert de vervoerder aan dat ook indien hij voldoende reservetijd in acht zou hebben genomen, de passagiers de aansluitende vlucht niet meer konden halen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.3.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. Hij voert aan dat vlucht LH987 vertraagd is uitgevoerd wegens door de luchtverkeersleiding opgelegde CTOT’s. Uit het vluchtrapport blijkt dat vlucht LH987 32 minuten vertraagd was wegens vertragingscode 81 (
door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen) en 1 minuut vertraagd was wegens vertragingscode 93 (
de vorige vlucht, LH986, kwam met vertraging aan). De passagiers stellen dat de vertraging van de voorgaande vlucht in dit geval van doorslaggevende betekenis is. Doordat de geplande connectietijd gelijk is aan de minimale connectietijd, kan de aansluitende vlucht bij één minuut vertraging al niet meer worden gehaald. Op basis van de vertraging van de voorgaande vlucht hadden de passagiers hun aansluitende vlucht reeds gemist, aldus de passagiers.
5.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van vlucht LH987 blijkt dat het toestel steeds een nieuwe CTOT opgelegd kreeg van de luchtverkeersleiding en daardoor 32 minuten vertraging heeft opgelopen. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder verplicht is een door de luchtverkeersleiding opgevolgde CTOT op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. Niet gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. Aangezien reeds twee uur voor vertrek van vlucht LH987 een nieuwe CTOT is opgelegd, is de minuut vertraging als gevolg van vertragingscode 93 van ondergeschikt belang. Ook indien deze vertraging er niet zou zijn geweest, en het toestel tijdig (een minuut eerder) klaar zou hebben gestaan voor vertrek, diende de vervoerder de nieuwe CTOT op te volgen. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuwe CTOT moet worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Een CTOT is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij.
5.5.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De passagiers hebben de aansluitende vlucht gemist. De vertraging die de onderhavige vlucht opliep vanwege bovengenoemde buitengewone omstandigheden bedraagt 32 minuten. De geplande overstaptijd te Frankfurt was 45 minuten, waar de minimum benodigde overstaptijd ter plaatse eveneens 45 minuten bedraagt. Hoewel een dergelijke overstaptijd door de kantonrechter als onvoldoende wordt gekwalificeerd, was vlucht LH987 dusdanig vertraagd dat ook een ruimere redelijke reservetijd van 20 minuten niet had volstaan. Daarmee behoeven de overige vertragingsoorzaken geen bespreking meer; de overstap te Frankfurt was ten gevolge van eerdergenoemde buitengewone omstandigheden immers al niet meer haalbaar.
5.6.
De passagiers stellen voorts dat zij niet zijn omgeboekt naar een andere vlucht ‘bij eerste gelegenheid’. Volgens de passagiers kon de vervoerder reeds bij de eerste slotwijziging om 06.25 UTC voorzien dat de passagiers de aansluitende vlucht zouden missen. Op dat moment had de vervoerder de passagiers reeds op de luchthaven van Amsterdam kunnen omboeken naar een andere vlucht met eindbestemming Boedapest op 4 oktober 2017. De passagiers noemen in dit kader de door KLM uitgevoerde vlucht KL1975. De kantonrechter overweegt dat van de vervoerder in beginsel niet kan worden gevergd dat hij voor het aanbieden van een alternatieve vlucht de passagier de mogelijkheid geeft om te kiezen uit alle vluchten van die dag bij alle luchtvaartmaatschappijen. Het aanbieden van de eerst mogelijke vlucht van de vervoerder zelf, dan wel van een dochtermaatschappij, is in de meeste gevallen voldoende. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit slechts anders indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. In het onderhavige geval is de passagier echter dezelfde dag op de eindbestemming aangekomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden.
5.7.
Gelet op het voorgaande is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers zal dan ook worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 62,00 voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter