ECLI:NL:RBNHO:2022:10443

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
21/3278
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een omgevingsvergunning voor de oprichting van recreatiewoningen in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (NH) beoordeeld. De vergunning betreft de oprichting van 11 recreatiewoningen op een perceel in Schoorl, in afwijking van het bestemmingsplan. Eiser, die naast het perceel woont, stelt dat de vergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van omwonenden onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank oordeelt dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet slagen. De rechtbank stelt vast dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de gevraagde omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank wijst erop dat het college beleidsruimte heeft bij de beoordeling van afwijkingen van het bestemmingsplan en dat de belangen van omwonenden in beginsel zijn afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Schoorl , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (NH)

(gemachtigde: mr. R. Farafonow).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Zuidhof Projecten B.V.uit Bergen (vergunninghouder)
(gemachtigde: ing. F. Zomers).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het in afwijking van het bestemmingsplan oprichten van 11 recreatiewoningen op het adres [adres 1] in Schoorl (hierna ook: het perceel).
1.2
Het college heeft de omgevingsvergunning met het primaire besluit van 18 februari 2021 (lees: 19 februari 2021) verleend. Met het bestreden besluit van 1 juli 2021 heeft het college het daartegen door eiser gemaakte bezwaar afgewezen.
1.3
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college met [naam 2] , vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser woont op het adres [adres 2] , naast het perceel waar de recreatiewoningen zijn voorzien.
2.2
Vergunninghouder heeft op 17 december 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het in strijd met het bestemmingsplan oprichten van 11 recreatiewoningen, wijzigen van het gebruik van de bestaande bedrijfswoning en voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning. Blijkens de e-mail van 19 februari 2021 heeft vergunninghouder de aanvraag op deze datum gewijzigd zodanig dat deze uitsluitend betrekking heeft op het oprichten van 11 recreatiewoningen op het perceel.
2.3
De bij de omgevingsvergunning behorende tekening is gestempeld op 19 februari 2021. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het college de omgevingsvergunning met het primaire besluit heeft verleend op die datum.
2.4
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid en onder a, onder 2° van de Wabo, artikel 4, vierde lid en artikel 3, aanhef en tweede lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De recreatiewoningen zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘ Schoorl -Kernen en buurtschappen’ (het bestemmingsplan) omdat ze niet zijn voorzien van een kap maar van een plat dak (mansardekap) en omdat de maximaal toegestane goothoogte met 1,5 meter wordt overschreden.
Voorts zijn twee van de elf recreatiewoningen gelegen op de bestemming ‘Archeologisch waardevol gebied I’. Op grond van artikel 23, derde lid en onder a, van het bestemmingsplan is het in beginsel verboden om op die grond te bouwen. Het college heeft ontheffing verleend van dat verbod met toepassing van het vierde lid van voornoemd artikel. De overige recreatiewoningen zijn gesitueerd op de bestemming ‘Archeologisch waardevol gebied III’. Op die grond geldt voor het onderhavige project geen bouwverbod als de oppervlakte van de recreatiewoningen minder is dan 500 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor de oprichting van 11 recreatiewoningen heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, dat zijn de beroepsgronden. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1
In deze zaak ligt ter beoordeling voor de aangevraagde omgevingsvergunning voor de oprichting van 11 recreatiewoningen. Wat eiser heeft aangevoerd ten aanzien van het bestaande, dan wel nieuwe, bedrijfsgebouw wordt buiten beschouwing gelaten. Dat valt buiten de omvang van deze zaak.
4.2
Het project is op onderdelen in strijd met het bestemmingsplan. Het college is bevoegd om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen en dat heeft het college in dit geval ook gedaan. Bij de toepassing van de bevoegdheid om wel of niet mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan heeft het college beleidsruimte. De bestuursrechter toetst de beslissing van het college om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken daarom terughoudend.
De bestuursrechter beoordeelt niet of hij in de gegeven omstandigheden dezelfde belangenafweging zou maken als het college, maar of het college in redelijkheid tot de door haar gemaakte afweging kon komen.
5. Is er sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening?
5.1
Eiser voert aan dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft het college meermaals verzocht om het plan van vergunninghouder om een vakantiepark te realiseren op het perceel in één integrale afweging te betrekken. Dat het college alle vergunningaanvragen apart heeft beoordeeld is ten koste gegaan van de ruimtelijke uitstraling, aldus eiser. Verder heeft het college onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden. De recreatiewoningen nemen zonlicht weg op de aangrenzende percelen en ook de privacy van omwonenden wordt aangetast. Aan de kant van de woning van eiser zijn de recreatiewoningen voorzien van ramen van waaruit direct zicht in de woning van eiser bestaat. Ten slotte voert eiser aan dat aan vergunninghouder reeds een omgevingsvergunning is verleend voor de oprichting van 7 recreatiewoningen. Als vergunninghouder beide omgevingsvergunningen ten uitvoer brengt zal het gezamenlijke oppervlak van de recreatieverblijven meer dan 15% van de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen, hetgeen in strijd is met artikel 16, derde lid en onder g, van het bestemmingsplan. Het college had het advies van de bezwaarschriftencommissie moeten opvolgen en aan de onderhavige omgevingsvergunning de voorwaarde moeten verbinden dat de eerder verleende omgevingsvergunning wordt ingetrokken.
5.2
Het college stelt zich op het standpunt dat zij dient te beslissen op de omgevingsvergunning zoals deze wordt aangevraagd. Het is niet aan haar om te bepalen dat het plan om een vakantiepark te realiseren als geheel moet worden aangevraagd en beoordeeld.
Volgens het college is geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening omdat de afwijkende kapvorm en goothoogte van ondergeschikte aard zijn en weinig invloed hebben op de ruimtelijke uitstraling. Uit de omstandigheid dat de wetgever de mogelijkheid heeft geboden om onder voorwaarden een recreatiewoning te realiseren zonder bouwvergunning leidt het college ook af dat de afwijkingen ten aanzien van de kapvorm en goothoogte gering zijn. De prioriteit ligt bij de bebouwing van het lint. De recreatiewoningen in het achterliggende deel van het vakantiepark zijn vanaf de openbare weg beperkt zichtbaar. Verder merkt het college op dat recreatiewoningen op grond van de planregels zijn toegestaan met een bouwhoogte van 6 meter zonder dat daarbij acht wordt geslagen op zijdelingse percelen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is dus al rekening gehouden met de belangen van omwonenden, daaronder begrepen zonlicht en privacy. In dit geval zijn de recreatiewoningen minder hoog dan planologisch is toegestaan.
Het college acht het juridisch niet juist om de eerder verleende omgevingsvergunning voor de oprichting van 7 recreatiewoningen in te trekken. Er is een afzonderlijke procedure gestart om die vergunning in te trekken. Bovendien hoeft eiser niet te vrezen dat beide omgevingsvergunningen gebruikt zullen worden omdat dat gelet op de planregels en de beperkte omvang van het perceel niet mogelijk is.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het college zich met de hiervoor weergegeven motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van omwonenden in beginsel zijn afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. De recreatiewoningen mogen op grond van het bestemmingsplan hoger zijn dan de 4,50 meter die nu is vergund. Dat de recreatiewoningen zonlicht wegnemen heeft eiser niet onderbouwd. Eisers privacyschending door zicht op of in zijn woning of perceel is niet zodanig dat de vergunning niet mocht worden verleend. Op het voorstel van vergunninghouder om de ramen (ook) aan de kant van eiser te voorzien van (ondoorzichtig) melkglas heeft eiser niet gereageerd. Het college heeft inmiddels stappen gezet om de eerder verleende omgevingsvergunning voor de oprichting van 7 recreatiewoningen in te trekken. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen en ziet hierin evenmin aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
6. Leiden de overige gronden van eiser tot vernietiging van het bestreden besluit?
6.1
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat ten onrechte geen welstandstoets heeft plaatsgevonden, wijst de rechtbank erop dat voor het oprichten van de 11 recreatiewoningen geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ is vereist. Alleen bij een aanvraag omgevingsvergunning voor die activiteit vindt een welstandstoets plaats.
6.2
Evenmin kan eiser erin worden gevolgd dat de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd omdat er geen aanlegvergunning is aangevraagd dan wel verleend. Een aanlegvergunning is niet vereist omdat de oppervlakte van de recreatiewoningen gelegen op de bestemming ‘Archeologisch waardevol gebied III’ minder bedraagt dan 500 m2.
6.3
In de andere door eiser aangevoerde (bezwaar)gronden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning mocht verlenen. Vast staat dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt zodat hij niet in zijn belangen is geschaad door de vertraagde publicatie. Wanneer het gebouwde afwijkt van de bij de omgevingsvergunning behorende tekeningen is dat een kwestie van handhaving.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de omgevingsvergunning in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, luidt voor zover van belang, als volgt:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…)
Artikel 2.12, luidt voor zover van belang, als volgt:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (…)
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 3, luidt voor zover van belang, als volgt:
Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
(…)
2 een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 70 m2 (…)
Artikel 4, luidt voor zover van belang, als volgt:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
4 een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw (…)
Bestemmingsplan [plaats] -Kernen en buurtschappen
Artikel 16 luidt, voor zover van belang, als volgt:
(…)
3 Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart, de bepalingen in hoofdstuk III en de volgende bepalingen:
(…)
g. de gezamenlijke oppervlakte van recreatieverblijven mag niet meer bedragen dan 15% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
(…)
n. de goot- en bouwhoogte van recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m (…)
Artikel 23 luidt, voor zover van belang, als volgt:
(…)
3 Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen geldt, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende:
a. ter plaatse van de aanduiding "regime I" mag niet gebouwd worden;
(…)
c. ter plaatse van de overige gronden, regime III, zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 500 m².
4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
(…)
Artikel 29 luidt, voor zover van belang, als volgt:
(…)
3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2
juncto artikel 1 lid 49 ten behoeve van het realiseren van andere kapvormen met dien verstande dat:
a. de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte niet mag worden overschreden;
b. ontheffing niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
c. ontheffing niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.
(…)