ECLI:NL:RBNHO:2022:10591

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
C/15/332508 / KG ZA 22-506
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming zorgregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak, die op 18 november 2022 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een kort geding waarin de man vorderingen heeft ingesteld tegen de vrouw met betrekking tot de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen. De man vordert dat de voorzieningenrechter de vrouw veroordeelt om de zorgregeling tussen hem en de minderjarige [de minderjarige 2] te hervatten, conform de beschikking van 11 maart 2022. De vrouw voert verweer en vordert in reconventie een beperking van de omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een zorgelijke situatie rondom de ouders en hun kinderen, waarbij de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is. Ondanks de ondertoezichtstelling van de kinderen en de inzet van hulpverlening, is er geen verbetering in de situatie opgetreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van zowel de man als de vrouw moeten worden afgewezen, omdat beide ouders in het ongelijk zijn gesteld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het vonnis onmiddellijk effect heeft, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/332508 / KG ZA 22-506
Vonnis in kort geding van 18 november 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats]
,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.L. Verhoeven te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats]
,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. V.E. de Haas te Schagen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief van de vrouw van 14 oktober 2022;
  • de dagvaarding, met bijlagen, van de man van 18 oktober 2022;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met bijlagen, van de vrouw van 27 oktober 2022;
  • de brief, met bijlagen, van de man van 1 november 2022;
  • de brief van [de minderjarige 2] .
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 4 november 2022
.Aanwezig waren partijen, hun advocaten en [vertegenwoordiger van de GI] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI. Mr. Verhoeven heeft gepleit overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren de minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 februari 2021 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 17 februari 2022. Bij beschikking van 11 februari 2022 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengd tot 17 februari 2023.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 27 augustus 2021 is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij de man bepaald en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 2] bij de vrouw. Bij beschikking van deze rechtbank van 11 maart 2022 is, voor zover nu van belang, de volgende zorgregeling bepaald:
 de minderjarige [de minderjarige 1] verblijft bij de vrouw:
- binnen twee maanden na de beschikking een middag in de week onder (gedeeltelijke) begeleiding van een professional;
- binnen zes maanden na de beschikking eens in de veertien dagen op woensdag uit school tot 19:00 uur als [de minderjarige 2] er ook is en eens in de veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur als [de minderjarige 2] er ook is en de helft van de feestdagen en schoolvakanties;
 de minderjarige [de minderjarige 2] verblijft bij de man:
- eens in de veertien dagen op woensdag uit school tot 19:00 uur als [de minderjarige 1] er ook is en eens in de veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur als [de minderjarige 1] er ook is en de helft van de feestdagen en schoolvakanties.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeelt met onmiddellijke ingang de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige 2] te hervatten conform de uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2022, een en ander op straffe van een verhoogde dwangsom van € 750,00 per dag of dagdeel dat de vrouw na betekening van het ten deze te wijzen vonnis in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, zonder maximum, en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De man legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Medio 2020 zijn partijen uit elkaar gegaan. In de periode die daarop volgde zijn er grote spanningen en conflicten ontstaan tussen partijen en tussen de vrouw en [de minderjarige 1] . Na een incident tussen de grootouders (moederszijde) en [de minderjarige 1] is het contact tussen [de minderjarige 1] en vrouw verbroken. Tussen [de minderjarige 2] en de man is in het kader van de voorlopige voorzieningen bij beschikking van 30 september 2020 een voorlopige zorgregeling vastgelegd. Tussen [de minderjarige 1] en de vrouw werd geen voorlopige zorgregeling vastgelegd. De kinderen zijn uiteindelijk bij beschikking van 17 februari 2021 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 11 februari 2022 met een jaar verlengd en loopt nog steeds. De zorgregeling tussen [de minderjarige 2] en de man liep naar behoren. De voornaamste zorg zat in het verbroken contact tussen de vrouw en [de minderjarige 1] en in het feit dat [de minderjarige 2] nog de enige in de familie was die met iedereen contact had, en zodoende veel te zwaar werd belast met de voortdurende geschillen. Bij beschikking van 11 maart 2022 is uiteindelijk een definitieve zorgregeling tussen de man en [de minderjarige 2] vastgesteld. Tussen de vrouw en [de minderjarige 1] is geen concrete zorgregeling vastgelegd. In het kader van de ondertoezichtstelling zou dit verder opgepakt en uitgewerkt worden.
In het kader van de ondertoezichtstelling is als gevolg van de verharding van de strijd tussen de ouders MDA++ ingezet. MDA++ concludeerde dat partijen als ouders de oplossing van de situatie vormen, de instanties om hen heen niet. Alleen partijen kunnen de manier waarop zij met elkaar omgaan veranderen. Deze constatering bracht partijen echter geen stap verder. Partijen kregen de opdracht om voor zomervakantie voor [de minderjarige 2] heldere en concrete afspraken te maken om de rust te kunnen bewaren. Vervolgens zou in augustus 2022 een overleg met MDA++ in aanwezigheid van partijen plaatsvinden. De man heeft [de minderjarige 2] echter op geen enkele afgesproken dag in de zomervakantie mogen ontvangen. De man heeft meerdere malen bij de vrouw en de GI kenbaar gemaakt dat hij [de minderjarige 2] verwachtte, maar hij kreeg geen enkel gehoor. De man heeft hierop besloten om het gesprek met MDA++, dat stond gepland in augustus, af te zeggen. Het toegezegde vervolggesprek met MDA++ bij hem thuis is vervolgens zonder opgaaf van reden door MDA++ afgezegd. De man is hierdoor (en door het uitblijven van iedere reactie op verzoeken tot contact) alle vertrouwen in de hulpverlening verloren. Ook na de zomervakantie is de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige 2] niet hervat. Zo heeft de vrouw de man meerdere keren berichten gestuurd dat [de minderjarige 2] ziek zou zijn, terwijl de man [de minderjarige 2] gewoon spelend aantrof in een speeltuintje. [de minderjarige 2] heeft bij haar juf en bij haar therapeut aangegeven dat zij wel naar haar vader wil gaan, maar dat zij het lastig vindt om bij hem te overnachten. Onder druk van de vrouw lijkt zij hier echter telkens op terug te komen en aan te geven dat zij helemaal niet meer naar de man wil.
Uit het voorgaande blijkt dat in het kader van de ondertoezichtstelling geen vooruitgang is geboekt. Er is nog altijd geen contact meer is tussen [de minderjarige 1] (die bij de man woont) en de vrouw. Bovendien is er inmiddels nagenoeg geen contact meer tussen [de minderjarige 2] (die bij de vrouw woont) en de man. De man wenst dat de zorgregeling tussen hem en [de minderjarige 2] zoals vastgesteld in de beschikking van 11 maart 2022 wordt hervat. De man heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering omdat hij al langere tijd geen of zeer onregelmatig en beperkt contact meer heeft met zijn dochter en alle pogingen via de GI of via de advocaten om tot een oplossing te komen worden genegeerd.
3.3.
De vrouw voert verweer en vordert in reconventie dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. de door de rechtbank Noord-Holland bij beschikking van 11 maart 2022 vastgestelde omgangsregeling tussen [de minderjarige 2] en haar vader in duur te beperken, te weten:
 één keer per veertien dagen op de woensdag vanaf 16:00 uur tot 19:00 uur, en de week erna (één keer per veertien dagen) op de zaterdag vanaf 08:00 uur tot 19:00 uur, waarbij de man [de minderjarige 2] bij haar moeder afzet,
geldende totdat de rechtbank in een door één der partijen dan wel de GI aanhangig te maken bodemprocedure heeft beslist;
2. de door de rechtbank Noord-Holland bij beschikking van 11 maart 2022 vastgestelde omgangsregeling tussen [de minderjarige 1] en zijn moeder wordt nagekomen door de man op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat de man na betekening van het in deze te wijzen vonnis in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
3. kosten rechtens.
3.4.
Met betrekking tot [de minderjarige 2] stelt de vrouw als volgt. De omgangsregeling van [de minderjarige 2] met haar vader vormt voor [de minderjarige 2] op dit moment een te grote belasting. [de minderjarige 2] wil wel bij haar vader zijn, maar zij wil niet bij hem slapen. [de minderjarige 2] mist haar moeder erg als zij bij de man is en het idee dat zij het hele weekend bij de man moet blijven zorgt voor veel stress. Ondanks dat [de minderjarige 2] dit het afgelopen half jaar herhaaldelijk kenbaar heeft gemaakt aan haar vader, moet zij van haar vader bij hem overnachten. Bovendien moet [de minderjarige 2] één keer in de veertien dagen op de woensdagmiddag van 14:00 uur bij haar vader zijn. Echter, de man is niet eerder dan om 16:00 uur thuis. Desondanks is de man van mening dat [de minderjarige 2] er om 14:00 uur moet zijn.
Met betrekking tot [de minderjarige 1] stelt de vrouw als volgt. De man is schuldig aan het feit dat er geen omgang is tussen de [de minderjarige 1] en de vrouw ondanks de beschikking van 11 maart 2022. Hij kan zijn belang niet ondergeschikt maken aan dat van [de minderjarige 1] en hij kan zich niet in de kinderen verplaatsen. Indien er geen omgang tot stand komt tussen [de minderjarige 1] en zijn moeder zal [de minderjarige 1] hiervan (in de toekomst) psychische schade ondervinden.
In het kader van de ondertoezichtstelling zijn er verschillende hulpverleningsvormen ingezet om de omgang vlot te trekken. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid. De man zegt regelmatig afspraken af of loopt weg tijdens bijeenkomsten.
Gelet op het feit dat de omgang tussen [de minderjarige 1] en zijn moeder al twee jaar stagneert en de man de afspraken met de GI niet nakomt, dan wel afzegt, heeft de man een stevige prikkel nodig om tot nakoming te geraken.
3.5.
De man heeft ter zitting met betrekking tot de vordering van de vrouw in reconventie opgemerkt dat hij het contact tussen de vrouw en [de minderjarige 1] niet tegenwerkt. De man probeert [de minderjarige 1] al vanaf het begin af aan te stimuleren tot omgang met zijn moeder. [de minderjarige 1] blijft het contact met zijn moeder echter afwijzen. Het incident met de grootouders en daarna de weigering van de vrouw en haar familie om excuses te maken blijven voor [de minderjarige 1] onoverkomelijk.
3.7
Via de advocaat van haar moeder heeft [de minderjarige 2] de voorzieningenrechter een kleurige brief gestuurd. Daarin schrijft [de minderjarige 2] -naar de voorzieningenrechter begrijpt- dat zij wel elke woensdag naar haar vader wil, maar in het weekend op de zaterdag van 09:00 uur tot 19:00 uur. Ze wil niet bij haar vader slapen, ze schrijft dat ze zelfs één nachtje eigenlijk ook niet redt omdat ze haar moeder mist, en niet naar huis mag. Daar wordt ze verdrietig van. En ze vindt het ook niet fijn als haar vader al vrijdags er over begint dat ze twee nachtjes blijft slapen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

spoedeisend belang

4.1.
De voorzieningenrechter dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde vorderingen. Op grond van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. Het feit dat zowel de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige 2] als de zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige 1] op dit moment stil ligt, is voldoende om spoedeisendheid van de vorderingen aan te nemen. Partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun vorderingen.
nakoming zorg-of omgangsregeling
4.1.
Bij de beoordeling van de onderhavige vorderingen geldt als uitgangspunt dat de door de rechtbank bij beschikking van 11 maart 2022 vastgestelde zorgregeling in beginsel moet worden nagekomen zolang deze haar kracht niet heeft verloren, tenzij sprake is van dusdanige ernstige of bijzondere omstandigheden dat niet-nakoming gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.2.
Het is de voorzieningenrechter gebleken dat er sprake is van een zeer zorgelijke situatie rondom deze ouders en hun kinderen, ondanks de ondertoezichtstelling. Sinds de ouders uit elkaar zijn, is er sprake van voortdurende strijd. Beiden hebben daar een aandeel in, ook al zien zij dat zelf anders. De ouders diskwalificeren elkaar als ouders en zijn niet in staat om op een constructieve en respectvolle manier met elkaar te communiceren, zoals blijkt uit het overgelegde e-mail verkeer. Het gevolg hiervan is dat de kinderen zich in een fors loyaliteitsconflict bevinden en het gezin in twee delen is gesplitst. [de minderjarige 1] woont sinds het uiteengaan van de ouders bij zijn vader en heeft geen contact met zijn moeder, vanwege een incident met zijn grootouders (mz). [de minderjarige 2] woont bij haar moeder. Zij had langere tijd wel op regelmatige basis contact had met haar vader, maar ook dat contact staat inmiddels onder zware spanning. Zij gaat niet meer regelmatig naar haar vader en geeft aan dat zij niet meer bij hem wil overnachten. De vader ziet daarin de hand van de moeder, de moeder ontkent dit.
4.3.
De kinderen staan sinds februari 2021 onder toezicht van de GI. In het kader van de ondertoezichtstelling zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet gericht op het verbeteren van de gezinsverhoudingen. Zo hebben de ouders deelgenomen aan Ouderschap Blijft, is Oké Kids ingezet voor [de minderjarige 2] en voert [de minderjarige 1] gesprekken met een psycholoog. De verschillende vormen van hulpverlening hebben echter tot geen enkele verbetering in de situatie geleid. De situatie is daarentegen verslechterd. De strijd verhardt, en het gezin valt steeds verder uit elkaar. De ouders geven elkaar, en de GI, de schuld van de situatie en komen niet verder. Wat ter zitting duidelijk is geworden is dat de begeleiding door de GI sterk te wensen heeft overgelaten, met als gevolg dat de vader gefrustreerd is afgehaakt. En zo houden de ouders elkaar in de houdgreep, waarbij het belang van de kinderen bij een oplossing totaal uit het oog wordt verloren. De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat de situatie inmiddels zodanig complex is, dat het de GI boven het hoofd is gegroeid. De GI heeft inmiddels contact heeft gelegd met de Jeugd- en Gezinsbeschermers, in de verwachting dat zij meer expertise hebben op het gebied van (de gevolgen van) een complexe echtscheiding, en de aanpak daarvan.
4.4.
De voorzieningenrechter vindt het heel knap van [de minderjarige 2] , dat zij als enige van dit gezin nog contact heeft weten te houden met haar vader en [de minderjarige 1] . Zij blijkt daar nu toch moeite mee te hebben, zoals blijkt uit het verslag van Oké kids van 27 september 2022 (productie 16). Daaruit blijkt dat [de minderjarige 2] aan haar ouders wisselende boodschappen geeft, en niet weet waarom zij dat doet. Als haar gevraagd wordt door de hulpverlener wat zij nu zelf wil, helemaal los van wat iedereen zegt, antwoordt ze dat zij op de woensdag wel naar haar vader wil en op de zaterdag maar dan zonder te slapen omdat haar dat gewoon niet lukt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet de vader er goed aan [de minderjarige 2] hier in te volgen, en haar de ruimte te geven, ook al heeft hij hier verdriet van. Beide ouders moeten beseffen dat de strijd waarin zij zitten, niet zonder consequenties gevoerd kan worden. Hun kinderen worden emotioneel beschadigd, ook al is dat het laatste wat deze ouders voor hun kinderen wensen.
4.5.
Met betrekking tot [de minderjarige 1] ging de beschikking van 11 maart 2022 uit van de begeleiding van een professional om de zorgregeling op te starten. Die professional is nimmer ingezet, met de psycholoog van [de minderjarige 1] is ondanks initiatieven van diens kant geen contact geweest met de GI. Ter zitting heeft de GI toegezegd dat dit contact er wel zal komen. Echter bij deze stand van zaken, is het voor de vader niet mogelijk om uitvoering te geven aan genoemde beschikking, ook niet met een dwangsom.
4.6.
Gelet op het vorenstaande ligt het voor de hand de beschikking van 11 maart 2022 voor [de minderjarige 2] te wijzigen voor wat betreft de overnachting, zoals de moeder heeft gevraagd. Ten aanzien van de begintijd op de woensdag ziet de voorzieningenrechter geen dringende reden tot wijziging, het is immers de verantwoordelijkheid van de vader om voor opvang te zorgen wanneer hij nog niet thuis is. De voorzieningenrechter zal de beschikking toch niet wijzigen, en beide verzoeken afwijzen, zodat de beide ouders in gelijke positie verkeren, immers zij zijn beiden in het ongelijk gesteld.
Door beide vorderingen af te wijzen, geldt de beschikking van 11 maart 2022 nog steeds, zij het zonder machtsmiddel over en weer om nakoming af te dwingen. De GI dient nu door te pakken met de inzet van een jeugdbeschermer die kan omgaan met dit soort problematiek. Een jeugdbeschermer die op de kortst mogelijke termijn dit gezin gaat begeleiden, en met de ouders om tafel gaat om te bespreken hoe de beschikking van 11 maart 2022 kan worden uitgevoerd of in onderling overleg kan worden aangepast, zodat beide kinderen weer onbelast contact kunnen hebben met de andere ouder. In het uiterste geval kan de jeugdbeschermer de kinderrechter vragen de beschikking alsnog te wijzigen (art. 1:265g BW).
kosten van het geding
4.7
Aangezien beide ouders over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel bij familiezaken om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst af de vorderingen in conventie en in reconventie;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Friedberg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B. Schoonewil op 18 november 2022.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.