ECLI:NL:RBNHO:2022:10739

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
C/15/331413 / HA ZA 22-525
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verdelingszaak na akte niet dienen van antwoord

In deze civiele procedure heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Schellevis, gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.D. Bakker, gedagvaard in verband met de beëindiging van hun samenleving. De rechtbank Noord-Holland heeft op 7 december 2022 vonnis gewezen in een verdelingszaak. Eiseres vorderde onder andere dat gedaagde zou meewerken aan de verkoop van de gezamenlijke woning, dat de inboedel bij helfte verdeeld zou worden, en dat gedaagde een gebruiksvergoeding zou betalen voor het gebruik van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde geen verweer heeft gevoerd en heeft de vorderingen van eiseres toegewezen. De woning moet worden verkocht, en gedaagde moet zijn medewerking verlenen aan de verkoop. Daarnaast is bepaald dat gedaagde alle gebruikerslasten van de woning moet dragen en dat hij een gebruiksvergoeding aan eiseres moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/331413 / HA ZA 22-525
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres,
advocaat mr. L. Schellevis te Hoorn (NH),
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. J.D. Bakker te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Eiseres heeft een dagvaarding met producties ingediend waarin zij gedaagde heeft gedagvaard tegen de roldatum 31 augustus 2022.
1.2.
Op 31 augustus 2022 heeft zich geen advocaat gesteld voor gedaagde waarna verstek is verleend aan gedaagde en een datum voor verstekvonnis is bepaald, te weten 28 september 2022.
1.3.
De advocaat van gedaagde heeft tijdig voor die datum het verstek gezuiverd. Vervolgens is aan gedaagde een termijn van zes weken gegeven, tot 9 november 2022, voor het indienen van een conclusie van antwoord.
1.4.
Voor de rol van 9 november 2022 heeft de advocaat van gedaagde twee weken uitstel verzocht voor het indienen van de conclusie van antwoord in verband met ziekte.
De advocaat van eiseres heeft tegen dit verzoek gemotiveerd bezwaar gemaakt. Daarbij is onder meer aangevoerd dat de advocaat gedaagde feitelijk al bijstaat sinds begin maart 2022 maar dat ondanks herhaalde verzoeken daartoe geen inhoudelijke reactie werd ontvangen. Verder heeft de advocaat van eiseres aangevoerd dat de op 17 augustus 2022 aan gedaagde betekende dagvaarding al op 12 augustus 2022 per e-mail aan de advocaat was toegezonden en dat de wederpartij er vervolgens voor heeft gekozen niet op 31 augustus 2022 in het geding te verschijnen maar pas op 22 september 2022. Tot slot heeft de advocaat benadrukt dat voorafgaand aan het verzoek geen overleg heeft plaats gevonden over het gewenste uitstel.
1.5.
De rechtbank heeft het uitstelverzoek niet gehonoreerd en ambtshalve aan eiseres akte niet dienen verleend van het feit dat gedaagde niet heeft gediend van conclusie van antwoord.
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan. Op 6 oktober 1993 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst opgesteld. Deze samenlevingsovereenkomst is op 6 november 2021 ontbonden doordat beide partijen besloten hebben de samenleving feitelijk te beëindigen.
2.2.
Partijen hebben in onderling overleg geen overeenstemming kunnen bereiken over afwikkeling van het beëindigen van hun samenleving.

3.De vorderingen

3.1.
Eiseres vordert (i) dat gedaagde wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan verkoop van de woning, (ii) dat wordt bepaald dat de inboedel tussen partijen in onderling overleg met gesloten beurzen moet worden verdeeld, (iii) dat het saldo van de en/of rekening per 6 november 2021 tussen partijen bij helfte gedeeld moet worden, (iv) dat wordt bepaald dat het aandeel van de gedaagde in de hypothecaire geldlening € 165.496,60 meer bedraagt dan het aandeel van eiseres in die lening, dan wel om de helft van dat bedrag, € 82.748,30 toe te rekenen aan het aandeel van gedaagde in de hypothecaire geldlening en in mindering te brengen op het aandeel van eiseres in die lening, (v) dat wordt bepaald dat alle eigenaars- en gebruikerslasten met ingang van 6 november 2021 volledig door gedaagde worden gedragen, dan wel gedaagde te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding ter grootte van het aandeel van eiseres in de eigenaarslasten van de woning met ingang van 6 november 2021, (vi) dat wordt bepaald dat gedaagde aan eiseres € 2.655,55 betaalt voor door eiseres betaalde gebruikers- en eigenaarslasten na 6 november 2021 en door eiseres voor gedaagde nog te betalen lasten niet beperkt tot de premie levensverzekering. Tot slot vordert eiseres dat de verdeling en toedeling in overeenstemming met het vonnis zal gebeuren ten overstaan van een door de rechtbank aan te wijzen notaris binnen vier weken na betekening van het vonnis, met machtiging van eiseres overeenkomstig artikel 3:299 BW om datgene te doen waartoe nakoming van het vonnis zou hebben geleid, voor het geval gedaagde niet zijn medewerking verleent en met bepaling dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van eiseres of een deel van de akte van eiseres en gedaagde, conform artikel 3:300 BW.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagde heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de verschillende onderdelen van de vordering hierna afzonderlijk bespreken en beoordelen.
De woning
4.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan het [adres 1] te [plaats 2] (hierna: de woning). Eiseres heeft de woning verlaten op 6 november 2021. Gedaagde bewoont de woning nog.
Eiseres stelt dat gedaagde ondanks herhaalde verzoeken van haar kant geen medewerking verleent of zich inspant om de woning toegedeeld te krijgen, zodat de woning nu moet worden verkocht. Zij voert daarbij aan dat zij in een bescheiden huurwoning woont, maar dat zij dubbele woonlasten heeft omdat zij nog steeds geconfronteerd wordt met financiële verplichtingen die samenhangen met de woning.
4.3.
Aangezien tegen de vordering tot meewerken aan verkoop door gedaagde geen verweer is gevoerd zal deze vordering worden toegewezen, op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ wordt vermeld.
4.4.
De gevorderde dwangsom als prikkel tot nakoming zal als niet weersproken worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank aanleiding ziet de gevorderde dwangsommen te matigen. De gevorderde machtiging van eiseres om als van de dwangsommen het maximum is bereikt om de verkoop mede namens gedaagde te bewerkstelligen wordt afgewezen omdat deze machtiging nog prematuur geacht wordt.
4.5.
De gevorderde in de plaats stelling van het vonnis als bedoeld in artikel 3:300 BW zal worden toegewezen voor de benodigde medewerking van gedaagde aan rechtshandelingen te weten het verlenen van een verkoopopdracht aan de makelaar, het op eerste verzoek van de makelaar ondertekenen van de koopovereenkomst en het op eerste verzoek van de notaris meewerken aan het passeren van de akte van levering aan koper(s).
Hypotheek
4.6.
Op de woning rust een hypothecaire geldlening van € 685.156,- bij NBIC Direct Hypotheken. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze hypotheekschuld.
Eiseres voert aan dat van het hypotheekbedrag een deel groot € 395.197,54 gebruikt is voor de aflossing van een eerdere hypotheekschuld en dat een deel groot € 120.000,- betrekking heeft op een verbouwingsdepot ten behoeve van de verbouwing van een bijgebouw bij deze woning. Zij verklaart dat het restant ad € 168.727,94 (na aftrek van kosten) op 23 april 2020 is gestort op de gezamenlijke bankrekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer].
4.7.
Zij voert verder aan dat van dit restantbedrag op 9 juli 2020 een totaalbedrag van
€ 165.496,60 is overgemaakt aan Abma Schreurs Notarissen B.V. ten behoeve van de verkrijging door gedaagde van de woning aan de [adres 2] uit de nalatenschap van zijn vader. Zij wijst er op dat de akte van verdeling waarbij de woning aan gedaagde is toegedeeld op 10 juli 2020 is ingeschreven in het kadaster en dat gedaagde de volledige eigendom van de woning heeft.
4.8.
Eiseres stelt dat uit hetgeen hiervoor in r.o. 4.7 is vermeld volgt dat gedaagde gelden uit de gezamenlijk verkregen hypothecaire geldlening heeft aangewend voor verkrijging van een woning die uitsluitend aan gedaagde in eigendom toebehoort. Zij stelt dat gedaagde hierdoor is verrijkt ten kosten van haar en dat hij dit bedrag van € 165.496,60 volledig voor zijn rekening moet nemen en dat het overige uitstaande bedrag van de hypotheekschuld door partijen ieder voor de helft moet worden gedragen.
4.9.
Gedaagde heeft geen verweer gevoerd tegen deze stelling van eiseres, zodat zal worden bepaald dat in de onderlinge relatie tussen partijen het aandeel (draagplicht) van gedaagde in de hypothecaire geldlening € 165.496,60 meer bedraagt dat het aandeel (draagplicht) van eiseres in die hypothecaire geldlening.
Inboedel
4.10.
Artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst houdt in dat inboedelgoederen, waaronder begrepen tot meubilering van de gemeenschappelijke woonruimte dienende goederen, alsmede huishoudelijke apparaten en andere ten behoeve van de gewone gang van de gemeenschappelijke huishouding strekkende goederen aan partijen toebehoren ieder voor de helft, ongeacht de herkomst van deze goederen of de wijze van financiering daarvan en dat inboedelgoederen alleen dan niet gemeenschappelijk zijn als daarvan blijkt uit een door beide partijen ondertekende verklaring.
4.11.
Zoals uit dit artikel blijkt, zijn partijen gezamenlijk eigenaar van de inboedel in de woning. Eiseres vordert dat wordt bepaald dat partijen de inboedel bij helfte moeten verdelen met gesloten beurzen. Gedaagde heeft hiertegen geen verweer gevoerd zodat deze vordering kan worden toegewezen.
Bankrekening
4.12.
Partijen zijn gezamenlijk rekeninghouder van een en/of rekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer]. Eiseres stelt dat deze rekening werd gebruikt voor het betalen van de gemeenschappelijke kosten en de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Het saldo van deze rekening bedroeg op 6 november 2021 € 20,27. Eiseres stelt dat het saldo per 6 november 2021 moet worden verdeeld omdat zij deze rekening vanaf die datum als haar privérekening heeft gebruikt en zij dit gebruik wenst voort te zetten.
4.13.
Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften blijkt dat deze en/of rekening nog altijd op naam van beide partijen staat. Uit de overgelegde afschriften blijkt niet dat gedaagde het saldo van deze rekening nog op enigerlei wijze heeft gevoed na 6 november 2021. Nu hij ook niet heeft weersproken dat eiseres deze rekening sinds 6 november 2021 als haar privérekening gebruikt, moet het ervoor worden gehouden dat die stelling van eiseres juist is en kan deze vordering worden toegewezen.
De rechtbank geeft partijen wel in overweging om er gezamenlijk zo spoedig mogelijk voor zorg te dragen dat deze rekening uitsluitend op naam van eiseres wordt gesteld.
Gebruiksvergoeding en de eigenaars- en gebruikerslasten
4.14.
Eiseres stelt dat gedaagde gehouden is haar een gebruiksvergoeding te betalen voor het uitsluitend gebruik van de gezamenlijke woning. Eiseres erkent dat zij als mede-eigenaar gehouden is de helft van de eigenaarslasten en hypotheeklasten voor haar rekening te nemen, maar vordert dat gedaagde veroordeeld wordt tot betaling van een gebruiksvergoeding gelijk aan de helft van die eigenaarslasten en hypotheekrente met ingang van 6 november 2021 tot aan de datum van verdeling van de woning. In het petitum vordert eiseres vervolgens te bepalen dat alle eigenaars- en gebruikerslasten met ingang van 6 november 2021 volledig door gedaagde worden gedragen, danwel gedaagde te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding ter grootte van het aandeel van eiseres in de eigenaarslasten.
4.15.
De rechtbank ziet bij gebrek aan juridische grondslag geen aanleiding gedaagde te veroordelen tot betaling van het aandeel van eiseres in de eigenaarslasten verbonden aan de woning. Het aandeel van eiseres in de eigenaarskosten dient op grond van artikel 3:172 BW voor haar rekening te blijven. De gevorderde veroordeling van gedaagde tot betaling van de gebruikerslasten vanaf 6 november 2021 is wel toewijsbaar. Deze kosten dienen voor rekening van gedaagde te komen als gebruiker van de woning.
Ook de gevorderde gebruiksvergoeding met ingang van 6 november 2021 zal bij gebrek aan verweer daartegen worden toegewezen. Een gebruiksvergoeding gelijk aan het aandeel van eiseres in de maandelijkse eigenaarslasten (waaronder begrepen de lasten voor de hypothecaire lening) komt de rechtbank niet onredelijk voor.
Vergoedingsrechten
4.16.
Eiseres stelt dat zij na 6 november 2021 meerdere kosten verbonden aan de woning heeft betaald en stelt dat gedaagde deze kosten aan haar moet vergoeden. Het gaat daarbij om de volgende posten:
  • Hypotheek: eiseres verklaart dat zij op 29 november 2021 en op 30 december 2021 de (volledige) hypotheeklasten ad € 1.706,98 per maand heeft voldaan, dus in totaal € 3.413,96. Zij stelt dat deze kosten geheel door gedaagde moeten worden gedragen omdat hij het alleengebruik van de woning heeft.
  • Levensverzekering:eiseres voert aan dat zij vanaf 1 december 2021 maandelijks de premie levensverzekering ad € 156,81 heeft betaald, zodat zij tot en met augustus 2022 € 1.411,29 heeft betaald, welke kosten nog moeten worden vermeerderd met de toekomstige termijnen. Zij stelt dat deze kosten, verbonden aan de woning, geheel voor rekening van gedaagde moeten komen.
  • Energiekosten/Engie:eiseres voert aan zij op 29 november 2021 een factuur/afrekening van Engie met betrekking tot de energiekosten voor de woning heeft betaald van € 860,60. Zij stelt dat deze afrekening betrekking heeft op de periode van de samenleving en dat gedaagde om die reden de helft van dit bedrag aan haar moet vergoeden.
4.17.
Eiseres vordert uit hoofde van deze posten een bedrag van € 5.255,55 van gedaagde, nog te vermeerderen met toekomstige termijnen van de levensverzekering. Zij verklaart dat gedaagde op 26 november 2021 al een bedrag van € 2.600,- heeft betaald en dat hij daarom nog € 2.655,55 + P.M. aan haar moet vergoeden.
4.18.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde terugbetaling van de hypotheektermijnen, dat dit deel van haar vordering zoals hiervoor in r.o. 4.15 is overwogen, slechts toewijsbaar is tot de helft van het door eiseres betaalde bedrag te weten € 1.706,98.
4.19.
Met betrekking tot de levensverzekering heeft eiseres gesteld dat deze is verpand aan de hypotheekverstrekker. Zij heeft geen polis overgelegd waaruit de tenaamstelling kan worden afgeleid zodat niet kan worden beoordeeld of deze polis ziet op eiseres of op gedaagde of op beiden. Om die reden wordt dit deel van haar vordering afgewezen.
4.20.
De gevorderde vergoeding met betrekking tot de afrekening voor energiekosten over de periode van samenwonen ad € 430,30 kan worden toegewezen.
4.21.
Dit betekent dat eiseres uit hoofde van deze posten tot en met november 2022 in totaal een bedrag van € 2.137,28 te vorderen zou hebben. Aangezien gedaagde eind november 2021 al een bedrag van € 2.600,- heeft betaald wordt geoordeeld dat hij dit bedrag reeds heeft voldaan. De vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
4.22.
Omdat het geschil voortkomt uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de woning aan de [adres 1] [plaats 2] moet worden verkocht en dat partijen beiden gerechtigd zijn tot de helft van de netto verkoopopbrengst;
5.2.
veroordeelt gedaagde zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de zo spoedig mogelijke verkoop van voornoemde woning door bemiddeling van een door eiseres aan te wijzen makelaar en bepaalt dat gedaagde zich moet houden aan het advies van deze makelaar en veroordeelt gedaagde om alles te doen wat in het kader van een verkoop van de woning door deze makelaar gewenst wordt geacht, waaronder:
- - potentiële kopers/kijkers toelaten in de woning, zodat bezichtigingen kunnen plaatsvinden, al dan niet via open huis waarbij gedaagde zelf gedurende de bezichtiging de woning verlaat;
- de woning en tuin goed schoon te houden, te onderhouden en te zorgen dat de woning in goede staat is, ter bevordering van de verkoop;
- - zich te houden aan het advies van de makelaar ten aanzien van de vraag- en verkoopprijs
en indien een bod wordt gedaan en de makelaar adviseert dat bod te accepteren, het bod te accepteren;
- - zich te houden aan het advies ten aanzien van de levertijd van de makelaar en de
koopovereenkomst te ondertekenen;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag dat gedaagde na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
5.3.
bepaalt dat als gedaagde na betekening van dit vonnis niet meewerkt aan het verrichten van rechtshandelingen, te weten het verlenen van een verkoopopdracht aan de makelaar, het op eerste verzoek van de makelaar ondertekenen van de koopovereenkomst en het op eerste verzoek van de notaris meewerken aan het passeren van de akte van levering aan koper(s), dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van gedaagde en eiseres conform artikel 3:300 BW;
5.4.
bepaalt dat partijen de inboedel in onderling overleg bij helfte en met
gesloten beurzen verdelen;
5.5.
bepaalt dat partijen ieder gerechtigd zijn tot de helft van het saldo per datum 6 november 2021 op de en/of bankrekening met nummer NL73 RABO 0354 0552 40 ad
€ 20,27;
5.6.
bepaalt dat in de onderlinge relatie tussen partijen het aandeel van gedaagde in de hypothecaire geldlening (draagplicht) € 165.496,60 meer bedraagt dan het aandeel (draagplicht) van eiseres in die hypothecaire geldlening;
5.7.
bepaalt dat alle gebruikerslasten van de woning met ingang van 6 november 2021 volledig door gedaagde gedragen moeten worden;
5.8.
bepaalt dat gedaagde met ingang van 6 november 2021 tot en met de datum van verdeling van de woning aan eiseres een gebruiksvergoeding per maand verschuldigd is gelijk aan het aandeel van eiseres in de maandelijkse eigenaarslasten voor de woning;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155