ECLI:NL:RBNHO:2022:10747

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
21/6927
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en vergrijpboete bij verkoop appartementsrechten door bestuurder van BV

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 29 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Eiser, die sinds 2007 bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijf 1] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, waarbij een verzamelinkomen van € 1.288.028 was vastgesteld. De inspecteur had het inkomen uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 1.137.400 en een vergrijpboete van € 4.675 opgelegd. Eiser betwistte de hoogte van de aanslag en de vergrijpboete, en stelde dat het belastbare feit in 2015 had plaatsgevonden, niet in 2017. De rechtbank oordeelt dat de aanslag ten onrechte was verhoogd en dat de vergrijpboete moet vervallen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en vermindert de aanslag naar een verzamelinkomen van € 1.250.628. Tevens wordt de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete vernietigd. Eiser krijgt ook proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6927
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [plaats], verweerder,

1.Procesverloop

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 12 november 2021.
1.2.
Verweerder heeft met dagtekening 28 april 2021 aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een verzamelinkomen van € 1 .288.028. Daarbij is het inkomen uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 1 .137.400.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 1 .006 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van € 4 .675 opgelegd.
1.3.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag IB/PVV 2017, de beschikking belastingrente en de vergrijpboete gehandhaafd.
1.4.
Eiser heeft op 17 december 2021 tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiser heeft op 26 oktober 2022 nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2022 op zitting behandeld. Namens eiser is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

2.Overwegingen

Feiten
2.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en woont in [plaats] .
2.2.
Eiser is sinds 27 februari 2007 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V.. [bedrijf 1] B.V. handelt in en exploiteert onroerende zaken.
2.3
Op 6 november 2014 heeft [bedrijf 1] B.V. een onverdeeld 1 /5 deel van het appartementsrecht, rechtgevende op de bovenwoningen aan de [adres 1] - [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] (plaatselijk bekend als [adres 2] ) te [plaats] , gekocht. Het overige 4/5 deel van het appartementsrecht is voor gelijke delen gekocht door [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 6] B.V. De koopprijs voor het geheel bedraagt € 925.000.
2.4
Op het moment van aankoop diende het hiervoor onder 2.3 bedoelde pand nog te worden gesplitst in appartementsindex 1 (begane grond) en appartementsindex 2 (bovenwoningen).
2.5
Op 28 januari 2015 is het appartementsrecht op de bovenwoningen [adres 1] - [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] geleverd aan [bedrijf 1] B.V. en de overige hiervoor genoemde besloten vennootschappen, ieder voor gelijke delen.
2.6
Op 5 juli 2015 is een taxatierapport opgesteld door [taxateur] B.V. voor het appartementsrecht [adres 3] . Het appartementsrecht is getaxeerd op € 94.000.
2.7
Op 6 juli 2015 is een taxatierapport opgesteld door [taxateur] B.V. voor het appartementsrecht [adres 4] . Het appartementsrecht is eveneens getaxeerd op € 94.000.
2.8
Ten tijde van het opstellen van deze taxatierapporten waren de bovenwoningen nog niet gesplitst in appartementsrechten per woning.
2.9
Op 8 juli 2015 zijn de appartementsrechten [adres 3] en [nummer 5] door [bedrijf 1] B.V. en de onder 2.3 genoemde vennootschappen verkocht aan eiser en de aandeelhouders van genoemde vennootschappen, ieder voor een gelijk deel, voor € 94.000 per appartementsrecht (in totaal € 188.000). In deze overeenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“verkoper verkoopt aan koper, die van koper koopt:
a. het (te formeren) appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning gelegen op de eerste verdieping van het gebouw (…) [adres 3] , te [postcode] [plaats] (…)
b. het (te formeren) appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning gelegen op de eerste verdieping van het gebouw (…) [adres 4] , te [postcode] [plaats] (…)
tezamen hierna te noemen het ‘verkochte’
De koopprijs bedraagt:
- voor het verkochte a: vierennegentigduizend euro (€ 94.000); en
- voor het verkochte b: vierennegentigduizend euro (€ 94.000),
- zodat de totale koopprijs éénhonderdachtentachtigzuizend euro (€ 188.000) bedraagt.
(…)
Overige verklaringen van de koper
Artikel 5
Verkoper verklaart tot slot:
(…)
g. Bij stadsdeel Oost is/wordt een vergunning aangevraagd om het huidige hoofdappartementsrecht met index 2 te splitsen in appartementsrechten (door ondersplitsing dan wel wijziging splitsing). De (wijziging of onder-)splitsing in appartementsrechten zal plaatsvinden nadat het stadsdeel Oost bedoelde splitsingsvergunning heeft afgegeven en deze onherroepelijk is geworden.
Ontbindende voorwaarde
Artikel 7
Deze koop kan worden ontbonden door verkoper, indien het verkoper op het overeengekomen tijdstip van het ondertekenen van de leveringsakte niet vrij staat het verkochte te leveren omdat er een verplichting bestaat om het verkochte aan de gemeente, de provincie of de Staat der Nederlanden te koop aan te bieden op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten.
Indien deze ontbindende voorwaarde wordt vervuld, werkt deze tussen partijen terug naar het tijdstip van aangaan van de koop.
Koper verklaart uitdrukkelijk geen financieringsvoorbehoud te zijn overeengekomen en verklaart zich bewust te zijn van de gevolgen hiervan.
(…)
Levering
Artikel 9
De leveringsakte zal worden verleden binnen één (1) week nadat de in artikel 5.g bedoelde splitsingsvergunning onherroepelijk is geworden en de (wijziging of onder-)splitsing heeft plaatsgevonden, ten overstaan van de notaris.”
2.1
In maart 2016 zijn de betreffende bovenwoningen ondergesplitst in vier appartementsrechten: [adres 3] , [adres 4] , [nummer 3] en [nummer 4] .
2.11
De appartementsrechten 127-3 en 127-4 zijn op 8 mei 2015 respectievelijk 28 februari 2017 aan derden verkocht voor € 769.000 respectievelijk € 925.000.
2.12
Op 21 april 2017 zijn de appartementsrechten [adres 3] en [adres 4] aan eiser en de vier andere kopers geleverd.
2.13
Op 8 juni 2020 zijn op verzoek van verweerder twee taxatiebeoordelingen gemaakt door ing. [naam 3] . Hij concludeert tot een waarde van [adres 3] van € 145.000 en van [adres 4] van € 230.000 op peildatum 6 juli 2015.
2.14
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 heeft verweerder op die grond het aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang verhoogd met € 37.400. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van € 4.675 (€ 37.400 x 25% x 50%).

3.Het geschil

3.1
In geschil is of het inkomen uit aanmerkelijk belang bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 terecht is verhoogd met € 37.400. Tevens is in geschil of verweerder terecht een vergrijpboete heeft opgelegd.
3.2
Eiser stelt dat voor zover de in 2015 overeengekomen prijs voor de appartementen [adres 3] [adres 4] al te laag is, hetgeen hij bestrijdt, dat dan een uitdeling in 2015 heeft plaatsgevonden, niet in 2017, en dat de correctie op die grond dient komen te vervallen. Verder bestrijdt eiser dat aan het dubbele bewustheidsvereiste is voldaan en stelt hij dat – indien de correctie in stand blijft – de vergrijpboete moet komen te vervallen omdat verweerder voorwaardelijk opzet niet bewezen heeft en er sprake is van afwezigheid van alle schuld.
3.3
Verweerder heeft alle stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling door de rechtbank

Tijdstip belastbare feit voordeel uit aanmerkelijk belang
4.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat het gestelde belastbare feit – zo dit al heeft plaatsgevonden – in 2015 heeft plaatsgevonden, niet in 2017. Het tijdstip van het sluiten van de obligatoire overeenkomst vormt het genietingstijdstip voor het gestelde inkomen uit aanmerkelijk belang.
4.2
Verweerder voert aan dat de daadwerkelijke heffing dient plaats te vinden op het moment van levering, zijnde 2017 omdat eerst dan eiser de appartementsrechten ter beschikking gesteld krijgt. Hij beroept zich er daarbij op dat op het moment van tekenen van de koopovereenkomst de bovenwoningen nog niet per woning gesplitst waren in appartementsrechten, en dat er daarom eerst bij levering in 2017 een vermogensverschuiving van [bedrijf 1] B.V. naar eiser heeft plaatsgevonden.
4.3
De rechtbank overweegt dat van een winstuitdeling sprake is als een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de (middellijk) aandeelhouder plaatsvindt als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap enig geldbedrag of andere waarde, gedekt door de daarin aanwezige winst, ten gunste van de aandeelhouder wordt onttrokken. Voor het aanwezig zijn van een uitdeling is noodzakelijk dat de vennootschap haar (middellijk) aandeelhouder als zodanig heeft willen bevoordelen en ook dat de aandeelhouder zich daarvan bewust is geweest of redelijkerwijs bewust had moeten zijn. Een dergelijke winstuitdeling behoort tot de reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang.
4.4
Reguliere voordelen worden op grond van artikel 4.43 van de Wet IB 2001 geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend geworden of vorderbaar en inbaar geworden. In deze situatie waarin een vennootschap haar aandeelhouder, naar verweerder stelt, bevoordeelt door aan hem tegen een te lage waarde appartementsrechten te verkopen, wordt voor de inkomstenbelasting het (reguliere) voordeel door de aandeelhouder genoten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst. Dit voordeel dient betrokken te worden in de inkomstenbelasting over het jaar waarin de overeenkomst tot stand is gekomen. In zijn arrest van 7 juli 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3892 heeft de Hoge Raad immers overwogen:
“4.3. Het tweede middel, dat zich keert tegen 's Hofs onder 4.1 weergegeven beslissing volgens welke het als voormeld door belanghebbende genoten voordeel bij de vaststelling van zijn belastbare inkomen over 1977 in aanmerking moet worden genomen, strekt ten betoge dat dit voordeel eerst in het jaar waarin de woning aan belanghebbende is opgeleverd, in de inkomstenbelasting moet worden betrokken. Dit betoog kan echter niet als juist worden aanvaard. Indien een aandeelhouder van een BV met deze vennootschap een overeenkomst sluit, krachtens welke de vennootschap voor hem tegen kostprijs een woning zal (doen) bouwen, wordt het voordeel gelegen in de lage prijs van die woning, genoten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, en dient dit voordeel - dat naar zijn aard niet tot een betaling of een verrekening leidt - betrokken te worden in de inkomstenbelasting over het jaar waarin de overeenkomst tot stand is gekomen.”
4.5
Niet in geschil is dat op 8 juli 2015 een onvoorwaardelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen (onder meer) [bedrijf 1] B.V. en eiser. Op dat moment ontstaan er over en weer juridisch afdwingbare verplichtingen en kunnen partijen een waardevol recht aan deze overeenkomst ontlenen. Voor zover daarin een voordeel voor eiser schuilt dat [bedrijf 1] B.V. hem doet toekomen, wordt dit voordeel op het moment van sluiten van de overeenkomst ontvangen in de zin van artikel 4.43 van de Wet IB 2001. Daaraan doet niet af dat op dat moment de ondersplitsing in appartementsrechten van de bovenwoningen nog diende plaats te vinden, ook al niet omdat deze ondersplitsing expliciet voorzien is in de koopovereenkomst. Bovendien heeft deze onderplitsing in 2016 plaatsgevonden, niet in 2017, zodat voor zover er nog onzekerheden op dit punt waren, hetgeen verweerder overigens niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, heeft deze in 2016 geëindigd zijn. Ook overigens heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de koopovereenkomst voorwaarden of bepalingen bevat die tot de conclusie moeten leiden dat de rechten en plichten van koper en verkoper op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst in 2015 niet of onvoldoende bepaalbaar waren zodat hij het door verweerder gestelde voordeel nog niet ontvangen zou hebben, en deze zijn de rechtbank ook niet gebleken.
4.6
De stelling van eiser dat verweerder ten onrechte inkomen uit aanmerkelijk belang vanwege een correctie van de koopprijs van de appartementsrechten [adres 3] en [adres 4] in het jaar 2017 in aanmerking heeft genomen, is daarom juist. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking.
4.7
Eiser heeft geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente aangevoerd. De in rekening gebrachte belastingrente dient te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
Vergrijpboete
4.8
Nu de correctie op grond van het vorenoverwogene ten onrechte is aangebracht dient ook de vergrijpboete te vervallen.
Vergoeding immateriële schade
4.9
Eiser heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding voor de immateriële schade die hij lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van de bezwaarschriften (een half jaar) en de beroepszaken in eerste aanleg (anderhalf jaar) tezamen.
4.1
Het bezwaarschrift is op 8 juni 2021 door verweerder ontvangen. Op 12 november 2021 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan, derhalve met inachtneming van een termijn van (afgerond) 6 maanden. Het beroepschrift is op 17 december 2021 door de rechtbank ontvangen. De rechtbank doet op 20 december 2022 uitspraak. De redelijke termijn is derhalve niet overschreden.

5.Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. De rechtbank begroot de proceskosten op € 2.056 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het hoorgesprek met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting met een waarde per punt van € 759).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de aanslag IB/PVV 2017 zal worden verminderd naar een opgelegd naar een verzamelinkomen van € 1.250.628, waarin is begrepen een voordeel uit aanmerkelijk belang van € 1.100.000;
- bepaalt dat de belastingrente dienovereenkomstig verminderd wordt;
- vernietigt de vergrijpboete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056;
- gelast verweerder het griffierecht van € 49 te vergoeden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof [plaats] (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH [plaats] .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
[nummer 1] . bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
[nummer 2] . het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.