ECLI:NL:RBNHO:2022:10755

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
C/15/332036 / HA ZA 22-574
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voorlopige voorziening en vorderingen tot schorsing van eerdere vonnissen en arresten in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 30 november 2022 een vonnis gewezen in een incident. De eiser, wonende in Oostenrijk, heeft een vordering ingediend tot het verkrijgen van een overzicht van overtredingen van dwangsombepalingen uit eerdere vonnissen en arresten. Tevens vorderde hij schorsing van de eerder uitgesproken vonnissen en arresten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen en heeft deze afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende geïnformeerd was over de gestelde overtredingen en dat er geen reden was om de verdere executie van de dwangsommen te schorsen. De rechtbank heeft de eiser in de proceskosten van het incident veroordeeld. De hoofdzaak zal op 11 januari 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord door de gedaagde. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien de partijen in verschillende landen wonen, maar de rechtbank heeft de bevoegdheid om kennis te nemen van de zaak vastgesteld op basis van de woonplaats van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/332036 / HA ZA 22-574
Vonnis in incident van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , Oostenrijk,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. C.E.E. Kraak te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende een vordering voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van 6 september 2022 met producties 1-4;
  • de conclusie van antwoord van 2 november 2022 in het incident met producties 1-3.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is gebruiker van de opstal aan de [adres 1] te [plaats 1] . Zijn zoon, de heer [zoon eiser] , is eigenaar van deze opstal. [gedaagde] is eigenaar van het perceel met opstallen aan de [adres 2] te [plaats 1] . De opstal aan de [adres 1] en het perceel aan de [adres 2] grenzen aan elkaar.
2.2.
[eiser] woont overwegend in [plaats 2] , Oostenrijk, maar wanneer hij in Nederland is verblijft hij in de opstal aan de [adres 1] te [plaats 1] .
2.3.
Op 15 april 2020 heeft deze rechtbank vonnis gewezen in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] (hierna: het vonnis). Dit vonnis luidt als volgt:
6. De beslissing
De rechtbank
6.1.
verbiedt [eiser] om op enigerlei wijze contact te zoeken met [gedaagde] en zijn ouders (de heer [vader gedaagde] en mevrouw [moeder gedaagde] ) door hen aan te spreken, e-mails aan hen te versturen, telefonisch contact met hen te zoeken, spraakberichten in te spreken via voicemail of Whatsapp en brieven aan hen te versturen,
6.2.
verbiedt [eiser] om eigendommen van [gedaagde] te beschadigen of te vernielen en zich op het perceel van [gedaagde] te begeven, dan wel zaken tegen de woning van [gedaagde] aan te plaatsen,
6.3.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere keer dat hij zich niet aan de in 6.1 en 6.2 uitgesproken hoofdveroordelingen houdt, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
6.4.
veroordeelt [eiser] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis:
a. de constructie met vlag en het scheermesjesdraad te verwijderen en verwijderd te houden,
b. de gasflessen en het stalen hek en overige goederen tegen de zijmuur van [gedaagde] te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt [eiser] hiervoor andere zaken in de plaats te stellen,
c. het venster, gelegen aan de westelijke zijmuur van de opstal van [eiser] vast en ondoorzichtig te maken,
6.5.
veroordeelt [eiser] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis:
a. de door hem gemetselde muur nabij de erfgrens in te korten tot maximaal 2.00 meter hoogte,
b. te doen bewerkstelligen dat de coniferen direct achter het perceel van [gedaagde] zullen worden verwijderd,
6.6.
veroordeelt [eiser] het uitoefenen van het ladderrecht door [gedaagde] te gedogen en ten behoeve daarvan [gedaagde] (na behoorlijke kennisgeving) toe te staan zich op het perceel van [eiser] te begeven,
6.7.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.4, 6.5 en/of 6.6 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,(…)
6.1
verklaart dit vonnis geheel uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
2.4.
Het vonnis is op 20 april 2020 aan [eiser] betekend, met het bevel om binnen twee dagen aan de inhoud daarvan te voldoen.
2.5.
[eiser] heeft op 3 juli 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.6.
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 15 juni 2021 arrest gewezen (hierna: het arrest). Het hof heeft, voor zover hier van belang, het volgende geoordeeld:

4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de vordering tot het, op straffe van verbeurte van een dwangsom, verwijderen en verwijderd houden van het houten hok/berghok tegen de zijmuur van [gedaagde] onder 6.11 van het dictum is afgewezen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest het houten hok/berghok tegen de zijmuur van [gedaagde] te verwijderen en tot een afstand van minimaal twee meter van de zijmuur van [gedaagde] verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [eiser] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
(…)
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;(…).
2.7.
Op 24 juni 2021 is het arrest aan [eiser] betekend, met het bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen.
2.8.
Bij deurwaardersexploot van 28 oktober 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] aangezegd dat hij uit hoofde van het vonnis van de rechtbank een bedrag van € 2.000,- aan verbeurde dwangsommen verschuldigd is.
2.9.
Bij deurwaardersexploot van 22 maart 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] aangezegd dat hij uit hoofde van het arrest van het gerechtshof een bedrag van € 21.500,- aan verbeurde dwangsommen verschuldigd is.
2.10.
[eiser] ontvangt een AOW uitkering. Op 26 april 2022 heeft de deurwaarder op verzoek van [gedaagde] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) op deze uitkering. Daarbij is aangegeven dat een bedrag van € 23.500,- aan dwangsommen is verbeurd en dat voor [eiser] een beslagvrije voet geldt van € 356,- per maand.
2.11.
Op 25 oktober 2022 heeft de deurwaarder de SVB verzocht de beslagvrije voet te wijzigen in € 781,- per maand.
2.12.
Via het onder de SVB gelegde beslag was per 28 oktober 2022 een bedrag van € 5.325,86 aan de deurwaarder voldaan.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [eiser] geen overtreding van het opgelegde gebod met betrekking tot de hoofdveroordeling onder 6.2 van het vonnis begaat of begaan heeft doordat hij geen zaken tegen de zijmuur van [gedaagde] geplaatst heeft en dat het houten hok/berghok op een juiste afstand van 2 meter van de zijmuur van [gedaagde] is geplaatst;
II. [gedaagde] veroordeelt aan [eiser] terug te betalen al hetgeen hij meer bij [eiser] geïnd heeft dan het bedrag van € 25.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [eiser] verder ontheft van dwangsommen, althans die te verminderen tot € 50,- per dag tot een maximum van € 2.500,-;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding.
in het incident
3.2.
[eiser] vordert dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis aan de advocaat van [eiser] een compleet overzicht te verstrekken van de beweerdelijke overtredingen van de verschillende in het vonnis en/of het arrest opgenomen dwangsombepalingen door [eiser] en van de bedragen die na het eerder geïnde (de rechtbank begrijpt: verschuldigde) bedrag van € 25.000,- zijn geïncasseerd wegens het niet vast en dicht hebben gemaakt van het zijraam, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. onmiddellijk verdere tenuitvoerlegging van het vonnis en het arrest schorst.
3.3.
[eiser] stelt daartoe het volgende. Hij heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. [eiser] weet niet welke dwangsombepaling(en) hij nog zou overtreden. [gedaagde] heeft al een bedrag van € 25.000,- geïncasseerd in verband met een gestelde overtreding van de veroordeling onder 6.4. Nu wordt elke maand vrijwel zijn hele AOW pensioen, waarvan [eiser] moet rondkomen, geïnd. Daardoor is hij niet in staat zelfstandig in zijn levensonderhoud te kunnen blijven voorzien. Op grond van artikel 21 Rv mag van [gedaagde] verlangd worden dat hij precies aangeeft op grond waarvan hij meent dwangsommen bij [eiser] te kunnen innen. Van een overtreding met betrekking tot hoofdveroordelingen 6.1 en 6.2 en 6.4 is, op één incident na, geen sprake (geweest), zodat het hooguit om € 500,- zou kunnen gaan. [eiser] plaatst geen voorwerpen tegen de muur van [gedaagde] (hoofdveroordeling 6.2) en het houten hok/berghok staat niet meer binnen 2 meter vanaf de muur van [gedaagde] (overweging van het gerechtshof), dus kan [gedaagde] geen aanspraak maken op het verbeuren van dwangsommen op basis daarvan.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Vordering I is niet deugdelijk onderbouwd. Artikel 21 Rv biedt hiervoor geen grondslag. Deze vordering moet worden afgewezen. Desondanks heeft [gedaagde] een e-mail van de deurwaarder van 28 oktober 2022 overgelegd met een overzicht van de geïnde bedragen en de onderliggende exploten, waaruit blijkt van diverse overtredingen (in het bijzonder vernielen eigendommen, opnieuw plaatsen berghok en spullen tegen de muur van [gedaagde] ) die [eiser] heeft begaan, die aan [eiser] zijn betekend. Daarnaast zijn e-mails overgelegd van [gedaagde] aan zijn deurwaarder van nieuwe overtredingen en aangiftes van vernielingen door [eiser] . In verband daarmee zijn op
28 oktober 2022 ook nog eens nieuwe dwangsommen van € 2.000,- aangezegd aan [eiser] . Gelet op de overgelegde producties heeft [eiser] geen belang meer bij toewijzing van vordering I. [eiser] heeft niet verduidelijkt welk spoedeisend belang hij heeft bij zijn incidentele vorderingen. [eiser] heeft niet overtuigend gesteld dat hij, nadat al € 5.325,86 is geïnd, in een noodsituatie is beland waardoor de verdere executie opgeschort moet worden. [eiser] heeft zelf in de hand of hij dwangsommen verbeurt. Daar komt nog bij dat de deurwaarder rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. Gezien de door [gedaagde] overgelegde producties heeft [eiser] niet summierlijk aangetoond dat hij zich aan het vonnis en het arrest heeft gehouden en de dwangsommen onterecht zijn geïnd. Er is dan ook geen reden om de verdere incasso van verbeurde dwangsommen hangende de bodemprocedure te staken.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
In verband met de woonplaatsen van partijen in verschillende landen, heeft deze zaak een internationaal karakter, waardoor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht ambtshalve moeten worden onderzocht.
4.2.
[gedaagde] is de gedaagde partij en woont in [plaats 1] , gemeente [gemeente] . Daarom is deze rechtbank bevoegd van de onderhavige zaak kennis te nemen.
4.3.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. Voor zover de toepasselijkheid van het Nederlandse recht niet reeds voortvloeit uit het toepasselijke internationale privaatrecht, begrijpt de rechtbank uit de stellingen en verweren dat [eiser] zijn vorderingen op het Nederlands recht baseert en [gedaagde] zijn verweer daarop baseert, dat zij de toepasselijkheid van Nederlands recht verkiezen, met welk recht het onderhavige executiegeschil - betreffende de executie van een vonnis en een arrest van de Nederlandse rechter waarin Nederlands recht is toegepast - naar het voorlopig oordeel van de rechtbank ook de meeste aanknopingspunten heeft. Daarom zal de rechtbank Nederlands recht toepassen.
Belang
4.4.
In artikel 223 Rv is bepaald dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, mits de voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering. De rechtbank stelt vast dat aan deze vereisten is voldaan nu de gevraagde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvorderingen en gericht is op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Verder dient te worden beoordeeld of aan het belangvereiste, zoals neergelegd in artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Gelet op de beperkte werkingsduur van de voorlopige voorziening, dient [eiser] een belang bij zijn vordering te hebben in die zin dat de afloop van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] de nodige gegevens in het geding heeft gebracht bij zijn conclusie van antwoord in het incident, waaronder een e-mailbericht van de deurwaarder van 28 oktober 2022 waaruit blijkt welk totaalbedrag [eiser] toen nog verschuldigd was. Daarnaast zijn meerdere exploten overgelegd, waarin dwangsommen zijn aangezegd. Het laatste exploot dateert van 28 oktober 2022. Op basis hiervan en gelet op de in voormelde conclusie gegeven toelichting, acht de rechtbank (de advocaat van) [eiser] voldoende geïnformeerd over de gestelde overtredingen en verbeurde dwangsommen. In zoverre heeft [eiser] geen belang meer bij vordering I en zal deze vordering worden afgewezen.
Geen executieverbod
4.6.
[eiser] vordert daarnaast schorsing van de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis en het arrest, meer expliciet van de bij deze gerechtelijke uitspraken aan hem opgelegde dwangsommen.
4.7.
Het gestelde spoedeisend belang bij vordering II volgt genoegzaam uit de aard van dit (executie)geschil en is door [gedaagde] niet voldoende gemotiveerd betwist.
4.8.
Vervolgens moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel - het schorsen van de verdere executie - rechtvaardigt. Daarbij dienen te worden betrokken de resterende duur van de hoofdzaak en de proceskansen daarin.
4.9.
In dit geding moet worden vooropgesteld dat [gedaagde] in beginsel gerechtigd is het vonnis en het arrest jegens [eiser] ten uitvoer te leggen. Deze uitspraken zijn namelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Alleen als sprake zou zijn van misbruik van recht, kan de staking of schorsing van die executie worden bevolen.
Dit kan het geval zijn indien:
a. het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust;
b. de executie van het vonnis op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde(n) een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard;
c. er andere feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan de executant in redelijkheid geen gebruik mag maken van zijn exclusieve recht tot executie van het vonnis in kwestie.
4.10.
Niet gesteld of gebleken is dat het vonnis en/of het arrest op een juridische of feitelijke misslag berusten. Na het vonnis en het arrest zijn evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, op grond waarvan de executie daarvan niet kan worden aanvaard, of die meebrengen dat [gedaagde] in redelijkheid geen gebruik mag maken van zijn recht tot executie. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.11.
Gelet op de in het incident overgelegde stukken en de gegeven toelichting heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] bewust het vonnis en het arrest niet is nagekomen en daardoor dwangsommen heeft verbeurd. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat [eiser] zelf heeft gesteld dat hij niet tijdig heeft zorggedragen voor het vast en ondoorzichtig maken van het venster, gelegen aan de westelijke zijmuur van de opstal van [eiser] (hoofdveroordeling 6.4) en dat hij éénmaal in strijd met hoofdveroordeling 6.1 en 6.2 het eigendom van [gedaagde] heeft betreden.
4.12.
Dat [gedaagde] misbruik zou maken van zijn executiebevoegdheid is naar het voorlopig oordeel van de rechtbank niet gebleken.
4.13.
[eiser] heeft in het licht van het verweer van [gedaagde] onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld om aan te nemen dat bij hem sprake zou zijn van een noodtoestand. De enkele, niet onderbouwde, stelling, dat [eiser] niet in staat zal zijn zelfstandig in zijn levensonderhoud te blijven voorzien, is in dit kader ontoereikend. Dat geldt temeer, omdat [gedaagde] bij het beslag op de uitkering van [eiser] de wettelijke beslagvrije voet in acht neemt.
4.14.
Gezien het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat een afweging van de belangen van partijen het bij wijze van voorlopige voorziening opleggen van een executieverbod niet rechtvaardigt. De rechtbank acht de daartoe strekkende gevorderde voorziening niet zo dringend dat niet van [eiser] kan worden gevergd dat hij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. Ook deze provisionele vordering moet dus worden afgewezen.
4.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank zal in de hoofdzaak bepalen dat de zaak weer op de rol zal komen voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde] .

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 563,-,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 januari 2023voor conclusie van antwoord;
6.4.
zegt partijen aan dat zij rekening dienen te houden met een mondelinge behandeling in de hoofdzaak (ook na de aangekondigde eis in reconventie) op
woensdag 8 maart 2023, ’s middags om 14.30 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AFS/PY