Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding tevens houdende een vordering voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van 6 september 2022 met producties 1-4;
- de conclusie van antwoord van 2 november 2022 in het incident met producties 1-3.
2.De feiten
4. Beslissing
3.Het geschil
in de hoofdzaak
28 oktober 2022 ook nog eens nieuwe dwangsommen van € 2.000,- aangezegd aan [eiser] . Gelet op de overgelegde producties heeft [eiser] geen belang meer bij toewijzing van vordering I. [eiser] heeft niet verduidelijkt welk spoedeisend belang hij heeft bij zijn incidentele vorderingen. [eiser] heeft niet overtuigend gesteld dat hij, nadat al € 5.325,86 is geïnd, in een noodsituatie is beland waardoor de verdere executie opgeschort moet worden. [eiser] heeft zelf in de hand of hij dwangsommen verbeurt. Daar komt nog bij dat de deurwaarder rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. Gezien de door [gedaagde] overgelegde producties heeft [eiser] niet summierlijk aangetoond dat hij zich aan het vonnis en het arrest heeft gehouden en de dwangsommen onterecht zijn geïnd. Er is dan ook geen reden om de verdere incasso van verbeurde dwangsommen hangende de bodemprocedure te staken.
4.De beoordeling in het incident
Bevoegdheid en toepasselijk recht
Dit kan het geval zijn indien:
a. het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust;
b. de executie van het vonnis op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde(n) een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard;
c. er andere feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan de executant in redelijkheid geen gebruik mag maken van zijn exclusieve recht tot executie van het vonnis in kwestie.
5.De beoordeling in de hoofdzaak
6.De beslissing
11 januari 2023voor conclusie van antwoord;