ECLI:NL:RBNHO:2022:10797

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
314636
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake niet-nakoming van eerdere vonnissen en herstelwerkzaamheden aan schuur en voetpad

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 7 december 2022 een eindvonnis uitgesproken in een bodemprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E.M. Vermeij, heeft de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.M. Pierik, aangeklaagd wegens het niet voldoen aan de voorwaarden van eerdere vonnissen van de rechtbank. De zaak betreft herstelwerkzaamheden aan een schuur en aanpassingen aan een voetpad, die door de gedaagde moesten worden uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft voldaan aan de in eerdere vonnissen opgelegde lasten en voorwaarden. De rechtbank gelast de gedaagde om binnen drie maanden na betekening van het vonnis de nodige herstelwerkzaamheden aan de schuur en het voetpad uit te voeren. Tevens zijn dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan deze verplichtingen voldoet. De proceskosten zijn toegewezen aan de eiser, die in deze procedure als de winnende partij is aangemerkt. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk aan de opgelegde verplichtingen moet voldoen, ongeacht een mogelijk hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/314636 / HA ZA 21-161
Vonnis van 7 december 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaats], gemeente [gemeente],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. M.E.M. Vermeij te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. G.M. Pierik te Hoofddorp.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2022;
- de akte van [gedaagde] van 18 mei 2022 met productie 1 t/m 3;
- de antwoordakte van [eiser] van 15 juni 2022;
- de nadere akte van [gedaagde] van 20 juli 2022 met productie 1;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 28 november 2022 waarbij [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekening is bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis
2.1.
De rechtbank blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist, tenzij daarvan hierna uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Uitvoering vonnis t. a.v. de schuur
2.2.
Tijdens de voorzetting mondelinge behandeling is vast komen te staan dat de hemelwaterafvoer van de schuur van [eiser] voorheen (ook) op het naastgelegen terrein van haar buurman aan de [adres] uitkwam. Hoewel door het plaatsen van een plank bij de schutting met de buurman de afwatering niet meer goed werkt, heeft hij volgens [eiser] geen bezwaar tegen afwatering op zijn terrein. Dat betekent dat er feitelijk al sprake is van een aansluiting van de dakgoot op een hemelwaterafvoer, zodat er – in afwijking van hetgeen is overwogen in r.o. 5.4 van het tussenvonnis – geen noodzaak is voor [eiser] om een afwatering op eigen terrein te realiseren. Voor zover nodig kan [gedaagde] daarom zorgdragen voor de aansluiting van de dakgoot op de hemelwaterafvoer aan de kant van de [adres].
2.3.
De door [gedaagde] aangevoerde bezwaren ten aanzien van de termijn waarbinnen zij alsnog op juiste wijze uitvoering aan het vonnis moet geven, leiden niet tot een heroverweging van hetgeen in r.o. 5.7 van het tussenvonnis is overwogen. De herstelwerkzaamheden ten aanzien van de schuur zijn niet zo omvangrijk dat hier – mede gelet op het feit dat bouwbedrijven volle opdrachtportefeuilles hebben – een langere termijn voor gegeven moet worden.
2.4.
Het door [eiser] aangevoerde bezwaar tegen de aannemer van [gedaagde] en haar voorkeur om het herstelwerk aan de schuur door haar eigen aannemer te laten uitvoeren, leidt evenmin tot heroverweging van het tussenvonnis. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen zij in r.o. 5.3 van het tussenvonnis heeft overwogen.
Uitvoering t.a.v. het voetpad en de verlichting
2.5.
[gedaagde] is bij het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen waarin zij een voorstel kan doen voor aanpassingen aan de schuur (van haarzelf) en de schutting die zodanig zijn dat het pad aan de oorspronkelijke veroordeling voldoet. Zij werd geadviseerd om daarover het overleg met [eiser] te zoeken. Indien dat niet tot resultaat zou leiden, zou de rechtbank mede op basis van de inhoud van de akte-wisseling aanpassingen opleggen.
2.6.
Vast staat dat aan het voorstel van [gedaagde] bij akte van 18 mei 2022 onder overlegging van een werkomschrijving en tekening – afgezien van een poging tot schikken – geen overleg met [eiser] vooraf is gegaan. Gelet op de aktewisseling tussen partijen heeft de rechtbank [gedaagde] nog een keer in de gelegenheid gesteld om een voorstel te doen in de geest van het vonnis van 19 juni 2019. Bij nadere akte van 20 juli 2022 heeft [gedaagde] een gewijzigd voorstel gedaan onder gedeeltelijke verwijzing naar haar voorstel van 18 mei en 2022 en overlegging van de volgende nieuwe tekening (hierna: de tekening):

{afbveelding 1}

2.8.
Vast staat dat de boom op het voetpad inmiddels is gekapt, zodat het voetpad ter hoogte van de voormalige boom inmiddels wel voldoet aan de minimale breedte van 120 cm. De in r.o. 5.13 van het tussenvonnis vermelde afwijzing van de vordering kan bij gebrek aan belang plaatsvinden.
2.9.
Dat de verlichting van het voetpad ten tijde van de descente niet de (niet functionerende) verlichting was die ten tijde van de dagvaarding aanwezig was, heeft tot gevolg dat [eiser] inmiddels ook geen belang meer heeft bij dat deel van haar vordering. De in r.o. 5.14 van het tussenvonnis vermelde afwijzing van de vordering kan (ook) bij gebrek aan dat belang plaatsvinden.
Dwangsommen
2.10.
De gevorderde dwangsommen zullen als onbetwist worden toegewezen en gemaximeerd zoals in de beslissing vermeld.
Proceskosten
2.11.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
106,01
- griffierecht
85,00
- salaris advocaat
1.434,00
(3,00 punten × € 478,00)
Totaal
1.625,01
2.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
[gedaagde] heeft verzocht – als zij veroordeeld wordt tot het uitvoeren van werkzaamheden – het vonnis op dat punt niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren dan wel de dwangsommen niet eerder te laten verbeuren dan zes maanden nadat het vonnis onherroepelijk is geworden. Dit in verband met het instellen van een mogelijk hoger beroep, aldus [gedaagde]. Als daarin geoordeeld zou worden dat zij niet verplicht was de werkzaamheden uit te voeren, heeft zij onnodig kosten gemaakt die zij vervolgens terug zal vorderen van [eiser]. Indien zij de werkzaamheden niet laat uitvoeren, verbeurt zij dwangsommen waartegen zij genoodzaakt zal zijn een executiegeschil op te starten. Dit terwijl [eiser] thans reeds onbelemmerd gebruik kan maken van het pad en de schuur en de belangen van [eiser] dan ook niet opwegen tegen de belangen van [gedaagde], aldus nog steeds [gedaagde].
2.14.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen enkele reden is om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagde] heeft tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis (van 19 juni 2019) geen hoger beroep ingesteld. Deze procedure gaat over de vraag of [gedaagde] op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het vonnis. Een vraag die niet of nauwelijks ruimte biedt voor interpretatie en discussie, ook niet in hoger beroep, aldus [eiser]. Zij heeft belang bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaring, omdat zij na drie jaar eindelijk op juiste wijze uitvoering wenst van het vonnis.
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval, het belang van [eiser] bij uitvoerbaarheid verklaring van dit vonnis moet prevaleren boven het belang van [gedaagde]. [gedaagde] gaat er namelijk (weer) aan voorbij dat het niet uitsluitend gaat om het gebruikmaken van een voetpad, maar dat in het vonnis van 19 juni 2019 voorwaarden zijn gesteld aan het herstel van de schuur van [eiser] en aan het verleggen van de loop van het pad, waar zij niet aan heeft voldaan. [eiser] heeft er na al die tijd belang bij dat op juiste wijze uitvoering wordt gegeven aan het vonnis. Ondanks de niet kosteloze onomkeerbaarheid van de werkzaamheden waartoe [gedaagde] gelast zal worden, acht de rechtbank het belang van [eiser] in dit geval zwaarder wegen dan dat van [gedaagde]. [gedaagde] wordt beschermd door het uitgangspunt dat een executant executeert op eigen risico. Zij heeft niet gesteld dat [eiser] (tegen die tijd) geen verhaal biedt en dat is ook niet gebleken. Voor zover [gedaagde] al heeft willen wijzen op een restitutierisico, heeft zij dat in elk geval onvoldoende geconcretiseerd.
2.16.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat zij bij de voormelde belangenafweging heeft laten meespelen dat [gedaagde] het zelf in de hand heeft gehad om een stabiele en voor beide partijen bevredigende eindsituatie te bewerkstelligen: zij had na het eerste vonnis van meet af aan het voor wat hoort wat principe tot gelding kunnen brengen door overleg met [eiser] te zoeken over de wijze waarop aan redelijke verlangens omtrent de uitvoering van het toegangspad naar [eiser] woning had kunnen worden tegemoetgekomen. De schuur had met dezelfde vloeroppervlakte iets anders kunnen worden vormgegeven, zodat [eiser] toegangspad iets ruimer en vriendelijker had kunnen worden uitgevoerd. (Dat had wellicht een paar m2 tuin gekost, maar een hoop gedoe gescheeld.)
2.17.
Gelet op de overwegingen hiervoor in r.o. 2.15 ziet de rechtbank ook geen reden om de dwangsommen niet eerder te laten verbeuren dan zes maanden nadat het vonnis onherroepelijk is geworden.
Tekst

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de door de rechtbank Noord-Holland in het vonnis van 19 juni 2019 in 5.1 opgelegde last, dat [gedaagde] voor eigen rekening en risico het overblijvende deel van de schuur deugdelijk dient te herstellen en alle noodzakelijke bouwkundige voorzieningen te treffen, bestaande uit in elk geval het tegen de perceelgrens bouwen van een nieuwe stenen muur en een deugdelijke dakoplegging en aanheling,
3.2.
gelast [gedaagde] om binnen een termijn van drie maanden na betekening van het vonnis alsnog op juiste wijze uitvoering te geven aan de door de rechtbank Noord-Holland in het vonnis van 19 juni 2019, hersteld bij vonnis van 17 juli 2019, in 5.1 opgelegde last, inhoudende dat [gedaagde] voor eigen rekening en risico de schuur van [eiser] dient te laten herstellen door een door haar in te schakelen aannemer.
[gedaagde] heeft op juiste wijze aan de uitvoering van r.o. 5.1 van het vonnis voldaan wanneer de volgende herstelwerkzaamheden constructief en kwalitatief deugdelijk worden verricht:
  • het dak moet behoorlijk gesteund worden door de dragende balk in de muur te verankeren;
  • de aansluiting tussen de muur en de voorkant van de schuur moet verbeterd worden;
  • de aansluiting van de muur op de zijwanden moet van behoorlijke verankering worden voorzien, voor zover deze niet al achter het houtwerk zijn aangebracht;
  • de binnenkant van de muur moet netjes afgewerkt worden. Dat mag ook door er vochtbestendig plaatwerk tegenaan te zetten,
3.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de door de rechtbank Noord-Holland in het vonnis van 19 juni 2019, hersteld bij vonnis van 17 juli 2019, in 5.5 en 4.9 opgelegde voorwaarden, te weten dat de breedte van het pad minimaal 120 cm dient te zijn, dat het pad met flauwe bochten moet worden uitgevoerd, dat de schuur van [gedaagde] zodanig wordt verplaatst dat het pad de breedte van 120 cm houdt tot op het punt waarop de doorgang van dit pad tussen beide schuren aansluit op het erf van [eiser],
3.4.
gelast [gedaagde] binnen een termijn van drie maanden na betekening van het vonnis alsnog op juiste wijze uitvoering te geven aan de door de rechtbank Noord-Holland in het vonnis van 19 juni 2019, hersteld bij vonnis van 17 juli 2019, in 5.5 en 4.9 opgelegde voorwaarden. [gedaagde] heeft op juiste wijze aan de uitvoering van r.o. 5.5 en 4.9 van het vonnis voldaan wanneer de volgende werkzaamheden worden verricht, waarbij een verwijzing naar A1 t/m 5 ziet op de aanduiding op de tekening hiervoor in r.o. 2.6 opgenomen:
1. het creëren van een flauwe binnenbocht ter hoogte van A2/3 door zijde A1 én zijde A3 zeventig centimeter in te korten en zijde A1 en A3 door middel van een schuine wand (circa 45 graden) met elkaar te verbinden, zoals met rode lijn op de tekening is weergegeven;
2. het vervangen van de palen ter hoogte van A4 door (meerdere)dunne palen en het doorvoeren van die aanpassingen aan schuttingen of schuur (van [gedaagde]) die nodig zijn zodat het voetpad ook op alle overige plekken – niet alleen op grondniveau maar ook daarboven – een minimale breedte van 120 cm heeft;
3. het inkorten van het boeideel, de windveren en de onderste rij dakpannen aan de kant van de gevel van de schuur ter hoogte van A1 (de lange zijde van de schuur direct links gezien vanaf de entree van het voetpad);
4. het inkorten van het overhangende dak overstek en daarna herplaatsen van de boeidelen en de windveren tegen de topgevel aan de kant van de gevel van de schuur ter hoogte van A3 (de korte zijde van de schuur na de eerste bocht gezien vanaf de entree);
5. het plaatsen van een gebogen erfafscheiding door middel van een kastanje-, beuken- of andere haag ter hoogte van A5 zoals met gebogen rode lijn op de tekening is weergegeven.
3.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan een van de hoofdveroordelingen hiervoor in r.o. 3.2 respectievelijk r.o. 3.4 voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 per hoofdveroordeling is bereikt,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.625,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.
1621